ECLI:NL:RBROT:2022:2055

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 21/1580
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en psychosociale problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, ingediend door verzoeker op 28 december 2021. Tijdens de zitting op 11 februari 2022 is verzoeker gehoord, en op 8 februari 2022 heeft Vers Vlees Centrum Rotterdam B.V. een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker, die inkomsten ontvangt uit een Participatiewet-uitkering, kampt met ernstige psychosociale problemen en een aanzienlijke schuldenlast van € 202.435,07. De rechtbank oordeelt dat verzoeker niet te goeder trouw heeft gehandeld met betrekking tot zijn bedrijfsvoering en de overdracht van zijn onderneming, wat blijkt uit zijn eerdere veroordeling tot betaling aan Vers Vlees en het feit dat hij zijn eenmanszaak heeft uitgeschreven en zijn stiefdochter de onderneming heeft laten overnemen zonder de rechtbank hierover te informeren.

De rechtbank benadrukt dat voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldoende aannemelijk moet zijn dat de verzoeker te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet aan deze vereiste voldoet, aangezien hij niet alleen zakelijke schulden heeft, maar ook schulden in de vaste lasten. Bovendien is er onvoldoende bewijs dat zijn psychosociale problemen beheersbaar zijn, wat een vereiste is voor toelating tot de regeling. De rechtbank wijst het verzoek af en merkt op dat verzoeker pas opnieuw kan verzoeken om toelating tot de schuldsaneringsregeling wanneer hij kan aantonen dat zijn situatie voldoende stabiel is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 februari 2022
[verzoeker],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 28 december 2021 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van
11 februari 2022.
De mannen van [naam] hebben namens Vers Vlees Centrum Rotterdam B.V. (hierna: Vers Vlees) op 8 februari 2022 een verweerschrift ingediend.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit een Participatiewet-uitkering. Tevens is verzoeker door de Sociale Dienst van de gemeente Rotterdam vrijgesteld van de sollicitatieverplichting van 14 december 2021 tot en met 14 december 2022. Verzoeker heeft last van enorme stress en is onder behandeling van zijn huisarts en een psychiater. Hij gebruikt antidepressiva en slaapmiddelen om de dag door te komen.
De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 202.435,07.
Verzoeker heeft in de periode 14 maart 2016 tot en met 28 oktober 2019 een slagerij “ [naam slagerij 1] ” geëxploiteerd in de vorm van een eenmanszaak. Minstens
20 % van de totale schuldenlast komt voort uit voormelde eenmanszaak.

3..De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Voorts dient voldoende aannemelijk te zijn dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
Allereerst bestaat de schuldenlijst uit éénentwintig vorderingen, waarvan achttien vorderingen binnen de vijfjaarstermijn zijn ontstaan. Het betreft hier niet alleen zakelijke schulden, maar ook schulden in de vaste lasten.
Vers Vlees heeft een vordering van € 82.159,05. Verzoeker is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 maart 2020 wegens het onbetaald laten van facturen veroordeeld tot betaling van een geldsom aan Vers Vlees, zijnde een bedrag van € 62.941,71 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en de proceskosten.
Verzoeker heeft voorts zijn eenmanszaak met ingang van 28 oktober 2019 uitgeschreven uit het Handelregister. Op 28 oktober 2019 heeft de stiefdochter van verzoeker de besloten vennootschap Slagerij [naam slagerij 2] opgericht en op 29 oktober 2019 is zij de winkel in vlees en vleeswaren gaan exploiteren op hetzelfde adres als waar de onderneming van verzoeker gevestigd was. Verzoeker heeft de rechtbank hierover in de bodemprocedure niet geïnformeerd, terwijl verzoeker twee dagen na de overdracht van de onderneming, te weten op 30 oktober 2019, een akte bij de rechtbank heeft ingediend.
Verzoeker heeft ter zitting ontkend dat hij met opzet vermogensbestanddelen aan het bereik van zijn schuldeisers heeft onttrokken. Verzoeker heeft verder verklaard dat hij in goed vertrouwen stukken heeft ondertekend die zijn stiefzoon hem heeft voorgelegd zonder deze te lezen. Daardoor is hij achteraf gezien te hoge verplichtingen aangegaan en in financiële problemen gekomen, waardoor het bedrijf uiteindelijk in handen van zijn stiefzoon is gekomen. Ook geeft verzoeker aan dat hij regelmatig contante betalingen heeft ontvangen en verricht, zonder daarvan goede administratie bij te houden, waardoor hij niet kon aantonen dat hij bepaalde schulden had betaald.
Verzoeker heeft, mede gezien het feit dat hij kennelijk gewerkt heeft met contante betalingen die niet goed zijn geadministreerd en hij stukken heeft ondertekend zonder de inhoud daarvan te controleren, immers onvoldoende aannemelijk weten te maken dat hij te goeder trouw heeft gehandeld met betrekking tot de bedrijfsvoering en overdracht van zijn onderneming.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Naast dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw moet zijn geweest, moet het voldoende aannemelijk zijn dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is.
Verzoeker heeft immers de schijn tegen dat hij een constructie heeft opgetuigd met geen ander doel dan de vermogensbestanddelen buiten het bereik van de schuldeisers te brengen in een poging om aan betaling van die schuldeisers te ontkomen. Er wordt er van uitgegaan dat verzoeker voor de verkoop van de activa van zijn onderneming een koopsom van zijn
stiefdochter moet hebben ontvangen. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij de onderneming op basis van goodwill van zijn stiefzoon heeft overgenomen. Deze stiefzoon heeft wegens het uitblijven van betaling van de goodwill de onderneming terug geëigend. Verzoeker heeft zijn standpunt echter op geen enkele wijze onderbouwd.
Daarnaast heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij antidepressiva en slaapmiddelen gebruikt om de dag door te komen. Verzoeker heeft voorts een verklaring van zijn huisarts, gedateerd op 26 januari 2022, overlegd, waarin staat vermeld dat verzoeker onder behandeling is bij de POH-GGZ van de huisarts. Aangezien gedurende de schuldsaneringsregeling zware verplichtingen rusten op een schuldenaar en in deze periode van hem forse inspanningen gevergd worden, verdraagt het zich niet dat een schuldenaar psychosociale problemen heeft, of deze zeer onlangs heeft overwonnen terwijl een reële kans bestaat op een terugval.
In de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling, zoals opgenomen in Bijlage IV van het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken, is hierover het volgende bepaald:
“Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van psychosociale problematiek
Een verzoeker met psychosociale problemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weten te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat niet of onvoldoende is aangetoond dat de psychosociale problemen van verzoeker al enige tijd onder controle zijn. Derhalve bestaat bij de rechtbank gegronde vrees dat verzoeker zijn verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen.
Zodra verzoeker met een verklaring van zijn behandelaar kan aantonen dat en sinds wanneer zijn psychosociale problemen onder controle zijn, kan hij een nieuw verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indienen, welk verzoek dan mogelijk meer kans van slagen heeft.
De rechtbank merkt op dat het in het belang van verzoeker is dat hij pas wordt toegelaten wanneer zijn situatie voldoende stabiel is. Indien hij gedurende de schuldsaneringsregeling niet in staat zal zijn om aan de daarmee samenhangende verplichtingen te voldoen, kan de regeling tussentijds worden beëindigd. In dat geval kan verzoeker gedurende tien jaar niet opnieuw een beroep op de schuldsaneringsregeling doen.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
C. van der Velde, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.