ECLI:NL:RBROT:2022:2027

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
ROT 20/6483
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en rechtmatig verblijf van toeslagpartner

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de huurtoeslag van eiser, die als toeslagpartner van [naam 1] wordt aangemerkt. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluit van 23 juni 2020 het voorschot huurtoeslag voor 2020 vastgesteld op € 1.529,-, na eerder een hoger bedrag van € 3.669,- te hebben toegekend. De aanpassing van het voorschot was gebaseerd op de verblijfstatus van eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland zou hebben. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat er ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat de motivering van het besluit onvoldoende is. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf, geen aanspraak kan maken op huurtoeslag, conform artikel 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst zich terecht heeft gebaseerd op de verblijfcodes van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van deze codes. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6483

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. M. de Miranda,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J.F. Peerdeman.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder [naam 1] voorschotten toeslagen voor 2020 toegekend, waarbij het voorschot huurtoeslag voor 2020 is vastgesteld op € 1.529,-.
.
Bij besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers, gericht tegen het voorschot huurtoeslag over 2020, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2].

Overwegingen

1. Bij besluit van 21 januari 2020 is aan [naam 1] een voorschot huurtoeslag over 2020 van € 3.669,- toegekend. Bij het primaire besluit is haar voorschot huurtoeslag over 2020 herzien naar € 1.529,-. Verweerder heeft hierbij overwogen dat eiser toeslagpartner is van [naam 1], aanvraagster van de huurtoeslag over 2020.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij, doordat hij belast is met het toekennen op aanvraag van de huurtoeslag, rekening dient te houden met de verblijfstatus van een vreemdeling, als die toeslagpartner van de belanghebbende is. Op grond van artikel 9, tweede lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) maakt de belanghebbende geen aanspraak op tegemoetkoming indien de partner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet (Vw 2000).
Ten aanzien hiervan heeft verweerder overwogen dat een persoon die niet de Nederlandse nationaliteit heeft en ook niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt beschouwd op basis van artikel 1 van de Vw 2000 als vreemdeling wordt aangemerkt. In artikel 8 van de VW2000 is bepaald wanneer een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) heeft verweerder desgevraagd een overzicht van de verblijfcodes van eiser ontvangen, waaruit blijkt dat eiser vanaf 27 augustus 2019 verblijfcode 30 heeft. Dit houdt in dat een verzoek tot toetsing aan het gemeenschapsrecht is gedaan. Indien uit de toetsing blijkt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en er daarmee een afgeleid verblijfsrecht ontstaat, ontstaat er een verblijfsrecht dat op dezelfde bepaling berust, maar met een andere status. Vanaf 11 mei 2020 heeft eiser verblijfcode 98 en is geen sprake (meer) van rechtmatig verblijf. Tevens is zijn aanvraag voor verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilches op 24 december 2019 afgewezen en is het hiertegen ingediende bezwaar op 11 mei 2020 ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat [naam 1] vanaf 31 mei 2020 geen recht meer heeft op huurtoeslag doordat eiser, als haar toeslagpartner, als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf wordt aangemerkt.
Bij besluit van 29 december 2020 is het voorschot huurtoeslag over 2020 herzien naar € 1.834, onder overweging dat eiser vanaf 20 november 2020 niet langer in het Basisregistratie Personen (Brp) is ingeschreven op het adres [adres].
3. Eiser stelt zich, kort weergegeven, op het standpunt dat het bestreden besluit ten onrechte is genomen zonder dat er een hoorzitting heeft plaatsgevonden, terwijl in het bezwaarschrift is aangegeven dat cliënten en gemachtigde gebruik zullen maken van de gelegenheid om gehoord te worden. Eiser betwist dat er een uitnodiging om het bezwaar mondeling toe te lichten is gedaan en hierop niet is ingegaan, zoals in het bestreden besluit is vermeld. Eiser heeft verweerder bij brief van 14 augustus 2020 verzocht om de stukken toe te zenden en het nemen van een besluit op bezwaar aan te houden, zodat hij op de stukken kon reageren.
Tevens is eiser van mening dat het bestreden besluit onvoldoende duidelijk is gemotiveerd. Hoewel door eiser niet wordt betwist, is de veronderstelling dat hij niet de Nederlandse nationaliteit bezit en als vreemdeling wordt aangemerkt, niet in het bestreden besluit vermeld. De in het bestreden besluit vermelde ‘verblijfcodes’ en ‘verblijftitels’ komen niet voor in artikel 8 van de Vw 2000. In artikel 8, Vw 2000, zijn een twaalftal situaties beschreven waardoor sprake kan zijn van een rechtmatig verblijf. Eiser is van mening dat verweerder voor de vaststelling van het rechtmatig verblijf alle twaalf mogelijkheden dient af te vinken. Indien er geen overblijft, dient verweerder volgens eiser te onderzoeken of er situaties voordoen, waardoor op grond van artikel 94, van de Grondwet, geldende wettelijke voorschriften geen toepassing vinden.
Daarnaast vraagt eiser zich af of de IND gegevens die betrekking hebben op het vaststellen van de rechtmatigheid van eisers verblijf, en niet (direct) de huurtoeslag betreffen, rechtmatig geheel buiten eiser om aan verweerder zijn verstrekt. Sinds april 2016 bestaat in de Europese Unie de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) die de grondrechten en fundamentele vrijheden van natuurlijke personen en met name hun recht op bescherming van persoonsgegevens beschermt. Eiser is van mening dat indien verweerder deze gegevens bij de IND opvraagt en vervolgens interpreteert, de vraagstelling aan de IND en het advies van de IND, aan de vreemdeling of zijn gemachtigde had moeten worden voorgelegd. Dan had eiser geweten of zijn visum voor bepaalde tijd, afgegeven op 17 mei 2018 en nog geldig tot 17 mei 2021 had kunnen leiden tot de kwalificatie rechtmatig verblijf. Eveneens had eiser dan meer kunnen weten over artikel 8 Vw en de door de IND gehanteerde verblijfcodes. De rechtmatigheid van de verwerking van de persoonsgegevens die de IND aan verweerder heeft verstrekt zou dan op grond van artikel 6, lid 4, eerst getoetst moeten worden aan de punten a tot en met e, genoemd in artikel 6, vierde lid van de AVG.
Eiser heeft op 23 mei 2020, binnen 4 weken, beroep en een verzoek om voorlopige voorziening tegen de beslissing op bezwaar 11 mei 2020 ingesteld. Dit verzoek is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan. In het besluit op bezwaar van 11 mei 2020 is vermeld: “U mag de uitspraak op uw beroep niet in Nederland afwachten. U kunt de rechter vragen om een voorlopige voorziening. U vraagt daarmee of u de uitspraak op uw beroep in Nederland mag afwachten. U mag de uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening in Nederland afwachten, als dat verzoek binnen 4 weken indient.” Op 24 november 2020 was er nog geen datum voor de behandeling van de bodemzaak bij de rechtbank bekend en op 25 november 2020 is opnieuw een voorlopige voorziening ingediend, waarbij tijdig het griffierecht is voldaan. Eiser is van mening dat hij de uitkomst van de voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten. Zolang er geen uitspraak is gedaan in het verblijfrechtelijke beroep en gelet op de speciale status van Vachez-Vilchez mag er volgens eiser vooralsnog niet worden aangenomen dat hij onrechtmatig in Nederland verblijft.
4. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de wet op de huurtoeslag (Wht) is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing op de huurtoeslag.
Op grond van artikel 2, eerste lid, onder k, van de Awir wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, verstaan onder vreemdeling: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Awir, heeft de belanghebbende geen aanspraak op een tegemoetkoming ingeval de partner van de belanghebbende een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht het voorschot huurtoeslag over 2020 heeft vastgesteld op € 1.529,-
.
5.1.
De rechtbank overweegt in eerste instantie dat verweerder met het besluit van 21 januari 2020 aan [naam 1] een voorschot huurtoeslag over 2020 heeft toegekend van € 3.669,-. Eiser en [naam 1] hebben beiden bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, waarbij haar voorschot huurtoeslag over 2020 is vastgesteld op een lager bedrag van € 1.529,-. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting van 13 oktober 2021 aangegeven dat het bestreden besluit ten onrechte gericht is aan de gemachtigde van eisers, in plaats van aan de eisers zelf. De rechtbank is van oordeel dat ondanks deze onjuiste adressering, eiser tijdig beroep heeft ingesteld zodat deze adressering voor eiser geen gevolgen heeft gehad.
Niet is in geschil dat eiser toeslagpartner van [naam 1], aanvraagster van de toeslagen, is. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat hij als toeslagpartner zodanig belang heeft dat hij tegen het bestreden besluit kan opkomen. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat gelet op het gestelde in artikel 33, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) de partner van de belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk is voor een door de belanghebbende verschuldigd bedrag aan terugvordering, daaronder begrepen de in de artikelen 27 en 29 bedoelde rente alsmede de kosten van aanmaning en de kosten van invordering bij dwangbevel. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat hij als toeslagpartner zodanig belang heeft dat hij beroep kan instellen tegen het bestreden besluit.
5.2
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Ten aanzien hiervan volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat uit de telefoonnotitie van 20 oktober 2020 door de opgenomen tekst: “Gemachtigde was voldoende geïnformeerd, gaf nog aan dat hij het prettig vond dat ik hem liet uitpraten en hij gehoord was en ziet af van een hoorzitting. Hij wilde wel in de BOB vermeld hebben, dat indien de IND code herziet, de toeslag dan ook herzien wordt. Ik heb toegezegd, dit mee te nemen in mijn BOB.” valt af te leiden dat de gemachtigde van eiser ingestemd heeft met het niet houden van een hoorzitting.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling van de Raad van State (de Afdeling) mag de Belastingdienst/Toeslagen zich in beginsel baseren op de verblijfscodes die door de IND zijn verstrekt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK0811). Indien concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de toegekende verblijfstitelcode naar voren zijn gebracht, dient de Belastingdienst/Toeslagen nader onderzoek te doen naar de juistheid van die verblijfscode. De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat op grond van de vanaf april 2016 geldende AVG, verweerder niet langer bevoegd is gegevens van de IND op te vragen. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de toegekende verblijftitelcode naar voren gebracht, waardoor verweerder nader onderzoek naar de juistheid van de verkregen verblijfcodes had moeten verrichten. Verweerder heeft zich op juiste gronden op het standpunt gesteld dat er bij eiser tot 11 mei 2020 sprake is van verblijfcode 30 en aansluitend sprake is van verblijfcode 98 en er geen sprake (meer) is van rechtmatig verblijf. Verweerder heeft hierbij rekening gehouden dat eisers aanvraag voor verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilches op 24 december 2019 is afgewezen en het hiertegen ingediende bezwaar op 11 mei 2020 ongegrond is verklaard.
6.1.
Eiser heeft op 23 mei 2020, binnen 4 weken, beroep en een verzoek om voorlopige voorziening tegen de beslissing op bezwaar 11 mei 2020 ingesteld. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn standpunt dat binnen 4 weken een voorlopige voorziening tegen het besluit van 11 mei 2020 is ingediend, waardoor er sprake is een schorsende werking. Zoals eiser heeft aangegeven is zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat het griffierecht niet tijdig was voldaan.
7. Op grond van het gestelde in artikel 9, tweede lid van de Awir, heeft verweerder
op juiste gronden gesteld dat [naam 1] vanaf 31 mei 2020 geen recht meer heeft op huurtoeslag doordat eiser, als haar toeslagpartner, als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf wordt aangemerkt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 18 maart 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.