ECLI:NL:RBROT:2022:2026

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
ROT 19/3240 en ROT 19/3241
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening huurtoeslag naar nihil wegens overschrijding maximale huurgrens

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 17 maart 2022, zijn de zaken ROT 19/3240 en ROT 19/3241 behandeld. Eiser, die een huurwoning huurt aan het Willemshofje 3 te Schiedam, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank beoordeelt de definitieve vaststelling van de huurtoeslag over 2017 en de herziene voorschotten huurtoeslag over 2018, die op nihil zijn vastgesteld. Eiser ontving in eerste instantie voorschotten huurtoeslag, maar de rechtbank oordeelt dat de rekenhuur van de woning, inclusief servicekosten, hoger is dan de maximale huurgrens van € 710,68, waardoor eiser geen recht heeft op huurtoeslag.

De rechtbank stelt vast dat eiser vanaf 16 december 2011 op het adres is ingeschreven en dat hij in 2017 en 2018 voorschotten huurtoeslag heeft ontvangen. Eiser voerde aan dat zijn woning als sociale huurwoning is aangemerkt, maar de rechtbank oordeelt dat de informatie die eiser heeft verstrekt niet voldoende is om aan te tonen dat hij recht heeft op huurtoeslag. De rechtbank volgt de redenering van de Belastingdienst dat de rekenhuur van € 721,60, die voortvloeit uit de kale huur en servicekosten, boven de maximale huurgrens ligt.

De rechtbank concludeert dat de herziening van de huurtoeslag naar nihil terecht is en dat de terugvordering van € 2.165,- die eiser moet terugbetalen, ook terecht is gehandhaafd. De beroepen van eiser worden ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
Zaaknummers: ROT 19/3240 en ROT 19/3241

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaken tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigde: N. Marienus.

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2018 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser definitief zorgtoeslag over 2017 van € 1.066,- toegekend. De huurtoeslag over 2017 is voor eiser definitief vastgesteld op € 0,-, waardoor eiser € 2.165,- moet terugbetalen.
Bij voorschotbesluit van 28 december 2018 (het primaire besluit II) heeft verweerder de voorschot toeslagen over 2018 van eiser herzien. De voorschotten zorgtoeslag van eiser over 2018 is vastgesteld op € 1.139,- en eisers voorschotten huurtoeslag over 2018 zijn vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 20 mei 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de definitieve huurtoeslag over 2017 van € 0,- gehandhaafd. Het hiertegen ingestelde beroep is bij de rechtbank bekend onder registratienummer ROT 19/3240.
Bij besluit van eveneens 20 mei 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de herziene voorschotten huurtoeslag over 2018 van € 0,- ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij de rechtbank bekend onder registratienummer ROT 19/3241 en deze zaak is gevoegd behandeld met zaak ROT 19/3240.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2021.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. L.J.F. Peerdemans.

Overwegingen

1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak de definitieve vaststelling van eisers huurtoeslag over 2017 (19/3240) en zijn herziene voorschotten huurtoeslag over 2018 op nihil (19/3241). Voorts zal de bij bestreden besluit I voortvloeiende terugvordering aan de orde komen.
2. Vanaf 16 december 2011 heeft eiser de woning gelegen aan Willemshofje 3 te Schiedam gehuurd. Tot en met 21 maart 2019 is eiser op dit adres ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Bij besluit van 21 juli 2017 heeft verweerder eiser voorschotten huurtoeslag over 2017 toegekend van € 2.123,-. Bij besluit van 28 december 2017 is eiser voorschotten huurtoeslag over 2018 toegekend van € 4.255,-.
Verweerder heeft bij de primaire besluiten overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor huurtoeslag over 2017 en 2018, omdat de rekenhuur van de woning hoger is dan de maximale huurgrens van € 710,68. Naast de kale huurprijs van € 710,60 betaalt eiser € 11,- aan servicekosten, waardoor zijn rekenhuur € 721,68 bedraagt. Met ingang van 1 juli 2018 heeft een huuraanpassing plaatsgevonden en betaalt eiser € 729,08 en € 11,- aan energiekosten. Ten aanzien van de terugvordering, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen specifieke gronden tegen de hoogte hiervan aangevoerd. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd.
3. Eiser voert aan dat zijn woning als sociale huurwoning is aangemerkt, waardoor hij voor huurtoeslag in aanmerking is gekomen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij de brief van 26 juni 2017 van Woonplus Schiedam (verhuurder) overgelegd. Hierbij is eiser meegedeeld dat zijn woning, met toestemming van het ministerie van Binnenlandse zaken, als sociale huurwoning mag worden aangemerkt. Eiser wordt een nieuwe overeenkomst aangeboden waarvan de huurprijs iets lager is dan de geldende liberalisatiegrens/ huurtoeslaggrens van € 710,68. De huurprijzen zijn naar beneden aangepast. Eiser maakt bezwaar tegen het feit dat verweerder hem voorschotten op de huurtoeslag heeft toegekend, terwijl op grond van informatie al duidelijk had kunnen zijn dat hij geen recht op huurtoeslag heeft. Door deze handelswijze wordt de verstrekte huurtoeslag later van hem teruggevorderd.
Wettelijk kader
4. In artikel la, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) is bepaald dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing is op de huurtoeslag.
Op grond van artikel 5, eerste lid, en onder a. van de Wht wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder rekenhuur: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd, of, als dat lager is dan de huurprijs, een bedrag dat gelijk is aan de maximale huurprijsgrens, bedoeld in de krachtens de artikelen 10, eerste lid, en 12, tweede lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte daarover gestelde regels, vermeerderd met: a. een bedrag voor door de huurder verschuldigde servicekosten.
Op grond van artikel 5, derde lid, van de Wht worden als servicekosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, uitsluitend in aanmerking genomen:
a. kosten voor het in bedrijf zijn van lift-, ventilatie-, hydrofoor- en alarminstallaties, en van verlichting van door de huurder met anderen gemeenschappelijk gebruikte ruimten, met een maximum van € 12 per maand;
b. schoonmaakkosten van de lift en andere gemeenschappelijke ruimten, met een maximum van € 12 per maand;
c.de kosten voor de diensten van een huismeester, met een maximum van € 12 per maand;
d. kapitaals- en onderhoudskosten van dienstruimten en gemeenschappelijke recreatieruimten, met een maximum van € 12 per maand.
In artikel 13, eerste lid onder a, van de Wht (zoals deze in 2017 en 2018 luidde) is bepaald dat geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur hoger is dan € 710,68 per maand.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Awir kan verweerder een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan verweerder bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
In artikel 26, eerste lid, van de Awir, is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd.
5. De rechtbank volgt verweerder, zoals ter zitting van 10 november 2021 nader is toegelicht, dat eiser voorschotten huurtoeslag over 2017 en 2018 heeft ontvangen op grond van zijn aanvraag van 28 juni 2017. Weliswaar had eiser in eerste instantie naast de kale huur, energiekosten en schoonmaakkosten vermeld, maar op de definitieve aanvraag van 28 juni 2017 (van een half uur later) heeft eiser alleen de kale huurprijs van € 710,60 vermeld. Op grond hiervan zijn de voorschotten huurtoeslag aan eiser toegekend. Pas na ontvangst van de informatie van de verhuurder heeft verweerder bij de vaststelling van eisers huurtoeslag rekening gehouden met de naast de kale huur van toepassing zijnde energiekosten gemeenschappelijke ruimten van € 11,-. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat eisers rekenhuur hierdoor € 721,60 bedraagt en hoger is dan de in artikel 13, eerste lid onder a, van de Wht genoemde maximale rekenhuur van € 710,68 om in aanmerking te komen voor huurtoeslag. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van het gestelde in artikel 26, eerste lid van de Awir, terecht de voorschotten huurtoeslag over 2017 en op grond van artikel 16, vijfde en zesde lid van de Awir, terecht de voorschotten huurtoeslag over 2018, heeft herzien naar nihil.
Ten aanzien van eisers standpunt dat hem geen voorschotten huurtoeslag toegekend had mogen worden, kan de rechtbank eiser niet volgen. Uit de door eiser in de bezwaarfase overgelegde huurcontracten valt af te leiden dat er naast de huurprijs van € 710,60 sprake is van verschuldigde servicekosten. Zoals hiervoor is weergegeven heeft eiser deze kosten niet bij de aanvraag van 28 juni 2017 gemeld en heeft verweerder hem op grond van deze informatie voorschotten huurtoeslag over 2017 en 2018 toegekend. De rechtbank is van oordeel dat eiser had behoren te weten dat deze kosten van invloed kunnen zijn op de rekenhuur.
6. Ten aanzien van de terugvordering van eisers voorschot huurtoeslag over 2017 overweegt de rechtbank dat in het primaire besluit I is vermeld dat eiser € 2.165,- moet terugbetalen. Ter zitting van 10 november 2021 heeft verweerder toegelicht dat tegen de hoogte van de terugvordering geen bezwaren zijn ingediend, waardoor de terugvordering integraal bij het bestreden besluit is gehandhaafd. Indien het bezwaar van eiser gegrond zou zijn verklaard, zou verweerder de opdracht hebben gekregen om deze terugvordering met het bestreden besluit nader te bezien.
Bij het verweerschrift van 10 oktober 2021 heeft verweerder met toepassing van het Verzamelbesluit Toeslagen, laatstelijk aangepast per 15 januari 2021, de belangen van eiser met betrekking tot de terugvordering van afgewogen. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat van bijzondere omstandigheden in dit geval geen sprake is. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit I aangepast, zonder dat dat voor eiser in de praktijk gevolgen heeft. De rechtbank ziet daarom aanleiding om, met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek in het bestreden besluit I te passeren. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het terugvorderingsbedrag van € 2.165,- onjuist is vastgesteld.
In primair besluit II is geen terugvorderingsbedrag van de herziene voorschotten over 2018 vermeld. Ten aanzien hiervan heeft verweerder toegelicht dat het terugvorderingsbedrag over 2018 met de definitieve vaststelling van het recht op huurtoeslag over 2018 vastgesteld zal worden. Een zelfstandig besluit hierover zal nog volgen.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 maart 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.