ECLI:NL:RBROT:2022:2019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
10/233996-20; 10/119921-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf en beoordeling van tbs-maatregel in verband met wapens en bedreiging

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken met parketnummers 10/233996-20 en 10/119921-21. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, alsook van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 2 augustus 2020 vuurwapens en munitie voorhanden had, en dat hij op 3 mei 2021 twee personen had bedreigd met een mes. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank achtte de verdachte voor het bezit van vuurwapens en de bedreiging respectievelijk in verminderde mate en sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar, op basis van rapportages van deskundigen die de psychische toestand van de verdachte in kaart hadden gebracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, maar oordeelde dat de oplegging van een tbs-maatregel in dit geval disproportioneel was, ondanks de hoge kans op recidive. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische beperkingen en het verleden van geweldsdelicten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van streng optreden tegen het onbevoegd bezit van wapens en de impact van bedreiging op slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/233996-20; 10/119921-21 (ttz. gevoegd)
Datum uitspraak: 8 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie penitentiair psychiatrisch centrum (PPC),
raadsvrouw J.J. Boelaars, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De dagvaarding met parketnummer 10/233996-20 is op de terechtzitting van 26 maart 2021 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd.
De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
  • in de zaak met parketnummer 10/233996-20 bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van vuurwapens en munitie;
  • in de zaak met parketnummer 10/119931-21 bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 265 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede ter beschikkingstelling van de verdachte met bevel tot dwangverpleging (hierna: tbs-maatregel) en een ongemaximeerde duur;

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 en 2 in de zaak 10/233996-20
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De raadsvrouw voert daartoe aan dat de verdachte twee verklaringen heeft afgelegd, enerzijds dat de wapens thuis lagen en anderzijds dat hij buiten iemand de wapens weg zag gooien en hij toen de politie wilde waarschuwen. Vanwege zijn psychische gesteldheid kan aan de ene verklaring niet meer waarde worden gehecht dan aan de andere.
4.1.2.
Beoordeling
De politieambtenaren die ter plaatse waren gekomen, hebben verdachte horen zeggen dat hij vier jachtgeweren in het water en patronen in de bosjes had gegooid. Zij zagen dat de verdachte een riem met hagelpatronen uit de bosjes pakte. Op concrete aanwijzing van de verdachte werden later vier hagelgeweren met patronen in een sloot gevonden. De verdachte heeft bij de politie én op de zitting van 26 maart 2021 (nogmaals) verklaard dat hij de wapens in de sloot heeft gegooid. Door het zien en aanraken van de jachtgeweren en (bijbehorende) munitie en het weggooien daarvan, volgt dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid en daarover kon beschikken, zodat hij die jachtgeweren en patronen voorhanden heeft gehad.
Op grond van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat de verdachte op 2 augustus 2020 vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen kan niet buiten elke redelijke twijfel worden afgeleid dat de verdachte vóór 2 augustus 2020 vuurwapens en munitie voorhanden had. De rechtbank zal de verdacht hiervan partieel vrijspreken.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewijswaardering feit in de zaak 10/119331-21
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de tenlastegelegde gedragingen niet kunnen worden aangemerkt als een strafbare bedreiging.
4.2.2.
Beoordeling
Aangevers hebben verklaard dat de verdachte een mes heeft gepakt en daarmee op hen is afgelopen. De verdachte maakte met het mes stekende en zwaaiende bewegingen in hun richting. De verklaring van de aangevers vindt steun in de verklaring van een getuige, die zag dat de verdachte met een mes in zijn hand op de aangevers afliep.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte een mes toonde en daarmee stekende en zwaaiende bewegingen heeft gemaakt richting de aangevers.
Voor een veroordeling vanwege bedreiging is vereist dat deze van dien aard is en onder zodanige omstandigheden plaatsvond dat bij de aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Het is niet vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de aangevers een zodanige indruk heeft gemaakt dat werkelijk vrees is opgewekt. Wel moet de bedreiging van zodanige aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kon opwekken.
Deze gedragingen van verdachte zijn, objectief gezien, van dien aard dat deze geschikt zijn om als bedreiging zoals bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen worden aangemerkt. Dat bij de aangevers de redelijke vrees ook daadwerkelijk is ontstaan, blijkt uit hun aangiftes. Zo was aangever [naam slachtoffer 1] ervan overtuigd dat de verdachte haar op dat moment zou neersteken en aangever [naam slachtoffer 2] moest uiteindelijk achteruit lopen om niet geraakt te worden. Het standpunt van de raadsvrouw dat de tenlastegelegde gedraging niet als strafbare bedreiging kan worden aangemerkt, wordt op grond van het voorgaande dan ook verworpen door de rechtbank.
4.2.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/233996-20 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 10/119921-21 heeft begaan op die wijze dat:
10/233996-20
1
hij op 2 augustus 2020 te Rotterdam munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten,
- 6 hagelpatronen van het kaliber 16 en/of
- 15 hagelpatronen van het kaliber 12,
voorhanden heeft gehad;
2
hij op 2 augustus 2020 te Rotterdam wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen van het merk/type Fabrique D’Armes Canadian Belle
(dubbelloops hagelgeweer);
- twee vuurwapens van het merk/type Husqvarna Model 20b
(dubbelloops hagelgeweer);
- een vuurwapen van het merk/type Husqvarna 16 G Sxs (dubbelloops
hagelgeweer)”,
waarvan het oorspronkelijk ontwerp telkens de vorm van een geweer had, voorhanden heeft gehad;
10/119921-21
hij op 3 mei 2021 te Rotterdam, [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een mes, , aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te tonen en met dat mes stekende en zwaaiende bewegingen in de richting van voornoemde [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] te maken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
10/233996-20

1..handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
10/119921-21
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft vuurwapens met daarvoor geschikte munitie voorhanden gehad. Hiermee kan worden gedreigd en aanzienlijk zwaar of dodelijk letsel aan derden worden toegebracht. Het ongecontroleerde bezit van wapens leidt veelal tot het plegen van ernstige geweldsdelicten. Daarom dient streng te worden opgetreden tegen het onbevoegde bezit daarvan. Daarnaast heeft de verdachte de aangevers bedreigd door met een mes op hen af te lopen en daarmee in hun richting te zwaaien en te steken. Dit gebeurde op een moment dat de aangevers bij de verdachte een huisbezoek kwamen afleggen om zijn medicijnen te brengen. Verdachte heeft hiermee gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de aangevers, hun collega’s en de maatschappij.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 december 2021, waaruit blijkt dat de verdachte de afgelopen vijf jaar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank constateert evenwel dat verdachte in het (verre) verleden is veroordeeld voor meerdere geweldsfeiten en levensdelicten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft in de zaak met parketnummer 10/233996-20 een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 maart 2021. Sinds 2010 is verdachte bekend met een patroon van klinische opnames en onttrekking hieraan. Bij een overstap naar een ambulant kader viel hij terug in verward en overlast gevend gedrag en delictgedrag. Reclassering Nederland heeft eerder geprobeerd om via toezicht de verdachte te bewegen tot gedragsverandering, maar dit is niet gelukt, omdat verdachte sinds april 2012 tot op heden alle pogingen tot (inhoudelijk) contact met de reclassering heeft afgehouden. Gelet op het vorenstaande ziet Reclassering Nederland geen toegevoegde waarde in het opleggen van voorwaarden. De rechtbank houdt rekening met dit rapport.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met de rapportage van drs .C.A.M. van der Meijs, psychiater en drs. I.W.J. ten Post, GZ-psycholoog, van 17 januari 2022, die is uitgebracht in het kader van een observatie in het Pieter Baan Centrum. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat de verdachte licht tot matig verstandelijk beperkt is en bij hem de sociaal-emotionele ontwikkeling sterk is achtergebleven. Zowel de psycholoog als de psychiater is van oordeel dat de genoemde beperking ook aanwezig was ten tijde van het voorhanden hebben van de vuurwapens en munitie alsmede de bedreiging. Zij adviseren om de verdachte het bezit van vuurwapens en munitie verminderd toe te rekenen en de bedreiging in sterk verminderde mate toe te rekenen.
De psychiater en de psycholoog schatten de kans op herhaling in als ‘hoog’ en adviseren een klinische behandeling. Tijdens een klinisch traject kan worden uitgezocht hoeveel ondersteuning verdachte nodig heeft en wat haalbaar is. Gezien de duurzame aard van de beperkingen is begeleiding en niet zozeer behandeling noodzakelijk.
De psychiater en psycholoog vermelden verder dat vanwege de aard en duur van de problematiek een zorgmachtiging geen geschikt kader is. Een voorwaardelijk kader wordt bij verdachte ook niet haalbaar geacht, omdat hij vanwege zijn gebrek aan ziektebesef en inzicht niet in staat is om zich aan de gestelde voorwaarden te houden. Om die reden en vanwege het duurzame karakter van de problematiek met daarbij het hoge recidive gevaar wordt geadviseerd de verdachte een tbs-maatregel op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog voor wat betreft de mate van toerekenbaarheid gedragen worden door hun bevindingen, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt voor het bezit van de vuurwapens en de munitie, alsmede de bedreiging respectievelijk in verminderde mate en sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Vanwege de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een tbs-maatregel moet worden opgelegd zoals door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum is geadviseerd en door de officier van justitie is gevorderd.
Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel is voldaan.
Vooropgesteld moet worden dat een tbs-maatregel de meest verstrekkende maatregel is die het Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte heeft weliswaar een (strafrechtelijk) verleden, maar de afgelopen jaren is hij niet veroordeeld voor een geweldsfeit. Hoewel de rechtbank zich zorgen maakt over het welbevinden van verdachte en zij ziet dat de kans op recidive hoog is, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een tbs-maatregel vanwege enkel het strafbare grondfeit (de bedreiging) in de concrete omstandigheden van het geval disproportioneel is. De rechtbank zal om die reden niet overgaan tot de opleggen van een tbs-maatregel.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zegge: zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. J.L.M. Boek en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2022.
Bijlage I
Tekst (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte wordt in de zaak met parketnummer 10/233996-20 ten laste gelegd dat
1
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 2 augustus 2020 te Rotterdam munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten,
- 6 hagelpatronen van het kaliber 16 en/of
- 15 hagelpatronen van het kaliber 12,
voorhanden heeft gehad;
2
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 2 augustus 2020 te Rotterdam (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten
- een vuurwapen van het merk/type Fabrique D’Armes Canadian Belle (dubbelloops hagelgeweer);
- twee vuurwapens van het merk/type Husqvarna Model 20b (dubbelloops hagelgeweer);
- een vuurwapen van het merk/type Husqvarna 16 G Sxs (dubbelloops hagelgeweer);
waarvan het oorspronkelijk ontwerp telkens de vorm van een geweer had, voorhanden heeft gehad;
Aan de verdachte wordt in de zaak met parketnummer 10/119931-21 ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 mei 2021 te Rotterdam, [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een (vlees)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te tonen en/of met dat (vlees)mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, stekende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van voornoemde [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] te maken;