Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij opzettelijk verdovende middelen, te weten heroïne en cocaïne, aanwezig had in een woning en een auto. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel. De officier van justitie, mr. J.B. Wooldrik, eiste vrijspraak voor het primair ten laste gelegde en veroordeling voor de subsidiaire feiten, met een gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de woning en de auto verdovende middelen zijn aangetroffen, maar dat de verdachte niet voldoende betrokkenheid bij deze middelen kon worden aangetoond. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachten waren niet overtuigend genoeg om tot een veroordeling te komen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten moest worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet of betrokkenheid bij het aanwezig hebben van de verdovende middelen. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.