ECLI:NL:RBROT:2022:2013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
C/10/610999 / HA ZA 21-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van afgeleide schade door onrechtmatig handelen van gedaagde jegens eiseres

In deze zaak vordert eiseres schadevergoeding van gedaagde op basis van onrechtmatig handelen. Eiseres, de partner van wijlen [naam 1], heeft na zijn overlijden de aandelen in de [naam concern] geërfd. Gedaagde, de zus van [naam 1], heeft na zijn overlijden belangrijke personeelsleden van de [naam concern] benaderd om hun dienstverband op te zeggen en hen over te halen voor haar eigen concurrerende onderneming, [naam bedrijf 8]. Dit heeft geleid tot een aanzienlijke schade voor eiseres, die stelt dat de waarde van haar aandelen in de [naam concern] hierdoor is verminderd. De rechtbank oordeelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres, omdat zij een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden die specifiek op eiseres van toepassing was. De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding toe, maar het gevorderde voorschot wordt afgewezen. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/610999 / HA ZA 21-19
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
advocaat mr. C.G. Huijsmans te Goes,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. H. Eijer te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 december 2020, met producties 1 t/m 43;
  • de conclusie van antwoord, met één productie;
  • het tussenvonnis (in de vorm van een brief) van 11 maart 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overleggen producties tevens wijziging eis van [naam eiseres], met producties 44 t/m 49;
  • de spreekaantekeningen van mr. Huijsmans;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 juli 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiseres] was de partner van wijlen [naam 1], de broer van [naam gedaagde].
2.2.
[naam 1] was, na het uittreden van zijn zussen [naam gedaagde] en [naam 2], sinds 2005, via zijn persoonlijke vennootschap [naam bedrijf 1], enig aandeelhouder van [naam bedrijf 2] en haar diverse dochterondernemingen waaronder [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3]) en [naam bedrijf 4] (hierna: [naam bedrijf 4]). De vennootschappen gezamenlijk vormden het familieconcern de [naam concern]. De financieringsvennootschap van de [naam concern] was [naam bedrijf 5] (hierna: [naam bedrijf 5]), waarin [naam 1] sinds 5 december 2011 86,3% van de aandelen hield. [naam 1] verwierf deze aandelen van zijn moeder, [naam 3] (hierna: [naam 3]) De overige aandelen in [naam bedrijf 5] werden gehouden door [naam gedaagde] (voor 9,5%) en door haar zuster [naam 2] (voor 4,2%).
2.3.
De [naam concern] bestond uit een modeketen met eigen kledingwinkels en eigen kledinglijnen, waaronder [naam kledinglijn 1] en [naam kledinglijn 2]. Binnen [naam bedrijf 4] vond het ontwerp, de productie, de inkoop en de verkoop plaats van de kledinglijnen. De kledinglijnen werden aan 450 verkooppunten in Nederland verkocht.
2.4.
[naam gedaagde] was van jongs af aan werkzaam in de [naam concern]. Na haar uittreden in 2005 als aandeelhouder bleef [naam gedaagde] in loondienst werken bij [naam bedrijf 3].
2.5.
Op 7 oktober 2012 is [naam 1] na een kort ziekbed overleden. [naam eiseres] heeft middels vererving de eigendom gekregen van al zijn aandelen in de [naam concern].
2.6.
Volgend op besprekingen met hen in het woonhuis van [naam 3], waarbij [naam gedaagde] in ieder geval deels ook aanwezig was, hebben omstreeks eind november 2012 vier personeelsleden van de [naam concern] hun dienstverband opgezegd. Het betreft [naam 4] (hoofdstyliste van [naam kledinglijn 2], hierna: [naam 4]), [naam 5] (salesmanager, hierna: [naam 5]), [naam 6] (sales assistent, hierna: [naam 6]) en [naam 7] (hoofdstyliste van [naam kledinglijn 1], hierna: [naam 7]).
2.7.
Op 30 november 2012 heeft ook [naam gedaagde] haar dienstverband opgezegd. Voornoemde dienstverbanden zijn per 1 januari 2013 geëindigd.
2.8.
Volgens de uittreksels van het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft [naam 3] op 6 december 2012 een vennootschap genaamd [naam bedrijf 6] (hierna: [naam bedrijf 6]) opgericht. [naam 3] is daarvan tevens enig bestuurder. [naam bedrijf 6] was aanvankelijk ingeschreven op het woonadres van [naam gedaagde].
2.9.
Op 8 december 2012 heeft [naam bedrijf 6] het merk [naam merk 1] in het merkenregister geregistreerd.
2.10.
Op 17 december 2012 is [naam bedrijf 7] (hierna: [naam bedrijf 7]) opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam bedrijf 7] is [naam bedrijf 6].
2.11.
Bij brief van 21 december 2012 heeft de toenmalige advocaat van [naam bedrijf 3] en [naam eiseres] aan [naam gedaagde] en [naam 3] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Hierdoor verzoek ik u schriftelijk te bevestigen uiterlijk op vrijdag 28 december 2012 aan ondergetekende, dat alle geheime informatie zal worden geretourneerd aan [naam bedrijf 3] [= [naam bedrijf 3], rb], zonder dat enige kopie zal worden achtergehouden (elektronisch, schriftelijk of anderszins), dat jullie direct of indirect geen contact meer op zullen nemen met de aan [naam bedrijf 3] of haar groepsmaatschappijen toebehorende klanten, agenten, distributeurs, personeelsleden of producenten en dat alle overige aan [naam bedrijf 3] toebehorende zaken zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 31 december 2012 zullen zijn geretourneerd (en voor zover het vertrouwelijke informatie en ontwerpen betreft: dat eveneens alle schriftelijke of elektronische kopieën zullen zijn vernietigd). Bij gebreke van deze bevestiging achten cliënten zich vrij om zonder nadere aankondiging rechtsmaatregelen te treffen. (…)”
2.12.
Op 29 januari 2013 heeft [naam 8] (hierna: [naam 8]), een vriendin van [naam gedaagde] en [naam 3], de vennootschap genaamd [naam bedrijf 8] (hierna: [naam bedrijf 8]) opgericht. [naam bedrijf 8] heeft op 4 februari 2013 het merk [naam merk 2] geregistreerd in het merkenregister. De domeinnaam [domeinnaam] was reeds op 18 januari 2013 door [naam 5] geregistreerd.
2.13.
Eveneens op 29 januari 2013 heeft [naam eiseres] een postpakket ontvangen van een Turkse leverancier van stoffen van de [naam concern] dat gericht was aan [naam 8]. Het pakket bevatte monsters (zgn. lapdips) voor het merk [naam merk 1] die duplicaten waren van de door de [naam concern] voor de wintercollectie 2013 ingekochte producten. In de verzendinstructies aan de Turkse leverancier stond onder meer “Deze pakketten dienen beslist niet door elkaar gehaald te worden, anders zullen wij erg grote problemen ondervinden”.
2.14.
In een e-mail van 13 maart 2013 van een oud-werknemer van [naam bedrijf 4], [naam 9], aan [naam eiseres] staat het volgende:
“Beste [naam eiseres]
Langs deze weg wil ik je laten weten dat ik in Limburg word geconfronteerd, met [naam kledinglijn 1] klanten die worden benaderd door het merk [naam merk 2] [[naam merk 2]; rb].
Nu ben ik te weten gekomen dat dit merk word onderhouden door [naam 6] en op de achtergrond door [naam 5]
Dit ben ik te weten gekomen door winkels in zuid Limburg waarmee ik ook zaken (…) doe
Ook gebruiken zij de naam [naam kledinglijn 1] bij het maken van een afspraak
Ik weet niet of je hiermee wat kan, maar mocht ik je nog van dienst kunnen zijn wil ik je er graag bij helpen (…)”
2.15.
[naam gedaagde] heeft op 1 september 2014 samen met [naam 5] de aandelen van [naam 8] in [naam bedrijf 8] overgenomen. Op 1 september 2014 werden [naam bedrijf 9], de persoonlijke holding van [naam gedaagde], en [naam 5] bestuurders van [naam bedrijf 8]. Op 28 december 2015 heeft [naam gedaagde] haar aandelen in [naam bedrijf 8] verkocht aan [naam bedrijf 10], een vennootschap van [naam 5]. Vanaf dat moment was [naam bedrijf 9] ook geen bestuurder meer van [naam bedrijf 8].
2.16.
In een e-mailbericht van [naam 4] aan [naam eiseres] van 18 april 2017 staat onder meer het volgende:
“(…)
Toen ik destijds mijn contract opzegde deed ik dit omdat mij er een ander aanbod was gedaan.
Dit aanbod kwam zoals je inmiddels vermoedde van [naam gedaagde] en [naam 3].
Zij begonnen een eigen bedrijf en hebben mij een mooi aanbod gedaan.
De situatie op kantoor was op dat moment erg rommelig en emotioneel. Er was in mijn beleving bij het personeel onderling een machtsstrijd en er was een sfeer ontstaan waarbij ik het gevoel had partij te moeten kiezen, voor de [naam familie], waarvoor ik al jaren gewerkt had, of [jou] als nieuwe eigenaar.
Het aanbod dat mij gedaan was is echter zodra mijn opzeg termijn voorbij was en ik kon beginnen niet nageleefd en mijn contract werd de eerste dag van mijn proeftijd dan ook direct van hun kant opgezegd. (…)”
2.17.
Op 24 oktober 2017 heeft [naam 10] namens [naam bedrijf 11] onder meer het volgende verklaard:
“(…) Hierbij bevestig ik dat in de periode vanaf december 2012 oud-medewerkers van [naam kledinglijn 1] en [naam kledinglijn 2], t.w. [naam 5] en/of [naam 6] (…) zich, in hun nieuwe hoedanigheid als verkopers van het merk [naam merk 2], schuldig hebben gemaakt aan de volgende feiten
Het misbruik maken van de bij hun oude werkgever [naam kledinglijn 1] opgedane kennis (…)
toelichting: [naam merk 2] is en werd een kopie van [naam kledinglijn 1]!
Het afhandig maken van klanten van [naam kledinglijn 1]/[naam kledinglijn 2] (…)
Toelichting: zeer negatief uitlaten naar onze klanten. We zouden failliet gaan! [naam merk 2] bestond uit het hele stylingteam van [naam kledinglijn 2] en [naam kledinglijn 1]
Het doen van ongunstige, onjuiste, schadelijke of denigrerende mededelingen over hun voormalige werkgever [naam kledinglijn 1]/[naam kledinglijn 2] (…)
Toelichting: Ik heb van veel klanten vernomen dat [naam 11] zeer negatief was over met name SP. (…)”
2.18.
In 2014 heeft [naam merk 2] op drie locaties winkels geopend naast een vestiging van de [naam concern], alsmede een verkoopshowroom boven die van [naam kledinglijn 1] in het World Fashion Centre in Amsterdam en heeft [naam bedrijf 6] een winkel geopend in een Rotterdams winkelcentrum direct naast de winkel van de [naam concern].
2.19.
De [naam concern] is teloor gegaan. [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] zijn uiteindelijk beide in staat van faillissement verklaard. Deze faillissementen zijn inmiddels opgeheven. [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] hebben opgehouden te bestaan.
2.20.
Na op 30 november 2020 daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [naam eiseres] op 2 december 2020 ten laste van [naam gedaagde] conservatoir beslag gelegd op de woning van [naam gedaagde] en de aandelen van [naam gedaagde] in [naam bedrijf 9]

3..Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert - na eiswijziging - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
“(…)
Primair
I. Gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van een bedrag van € 9.900.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf primair 1 december 2012, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair
II. Gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van schade nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf primair 1 december 2012, subsidiair vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III. Gedaagde bij wege van voorschot op de uiteindelijk te betalen schadevergoeding te veroordelen aan eiseres te betalen de somma van € 1.500.000.
Zowel primair als subsidiair
IV. Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de kosten voor het conservatoir beslag en te vermeerderen met nakosten.
Primair
V. Te verklaren voor recht dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres.”
3.2.
[naam eiseres] heeft aan haar vorderingen - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. [naam gedaagde] heeft diverse (met de [naam concern] concurrerende) handelingen gepleegd die kunnen worden gekwalificeerd als onrechtmatige concurrentie. Dit heeft geleid tot het inactief worden van [naam bedrijf 4], een enorm omzetverlies in de [naam concern] en het faillissement van (o.a.) [naam bedrijf 3]. Als gevolg van het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde] zijn de aandelen van [naam eiseres] in de [naam concern] aanzienlijk minder waard geworden, zodat [naam eiseres] schade heeft geleden. [naam gedaagde] is gehouden tot vergoeding van de schade van [naam eiseres], primair een bedrag van € 9.900.000,- en voor zover de schade niet kan worden vastgesteld, dient de schade te worden begroot in een schadestaatprocedure en dient [naam gedaagde] aan [naam eiseres] een voorschot op de schade te betalen van € 1.500.000,-.
3.3.
De conclusie van [naam gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiseres], met veroordeling van [naam eiseres], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.4.
[naam gedaagde] heeft betwist dat zij onrechtmatig jegens [naam eiseres] heeft gehandeld. Zij heeft niet onrechtmatig geconcurreerd en voor zover daar wel sprake van zou zijn, is de onrechtmatige daad gepleegd jegens de [naam concern] en niet jegens [naam eiseres]. [naam gedaagde] heeft voorts betwist dat er een causaal verband bestaat tussen het vermeende onrechtmatig handelen en de gestelde schade. Zij heeft tevens de omvang van de schade bestreden.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Centraal staat de vraag of [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres] en om die reden is gehouden tot het vergoeden van de door haar als gevolg daarvan geleden schade.
4.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Indien een derde aan een naamloze of besloten vennootschap vermogensschade toebrengt door een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een contractuele verplichting jegens de vennootschap of door gedragingen die jegens de vennootschap onrechtmatig zijn, heeft alleen de vennootschap een vordering tot vergoeding van deze schade. In beginsel komt aan een of meer houders van aandelen in de vennootschap niet een vordering toe tot vergoeding van schade bestaande in vermindering van de waarde van hun aandelen of gemiste koerswinst die het gevolg is van de vorenbedoelde tekortkoming of onrechtmatige gedraging jegens de vennootschap (zogeheten afgeleide schade). Op deze regel kan een uitzondering worden gemaakt indien sprake is van een gedraging die specifiek onzorgvuldig is jegens de aandeelhouder (zie HR 2 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1564 (Poot/ABP) en HR 15 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2443). Schending van een specifieke zorgvuldigheidsnorm jegens de aandeelhouder is (onder meer) aan de orde wanneer sprake is van opzet tot benadeling van de aandeelhouder.
4.3.
[naam eiseres] heeft ter onderbouwing van haar vorderingen onder meer het volgende gesteld. [naam gedaagde] heeft (samen met haar moeder [naam 3]) ervoor gezorgd dat belangrijke personeelsleden van de [naam concern], die samen verantwoordelijk waren voor de ontwikkeling en verkoop van de kledinglijnen en dus een sleutelfunctie vervulden, eind november 2012 hun arbeidsovereenkomst hebben opgezegd. Daarmee, in combinatie met het vertrek van [naam gedaagde], is in één klap jarenlange expertise en ervaring uit de [naam concern] verdwenen. [naam gedaagde] heeft (wederom samen met [naam 3]) getracht een met de [naam concern] concurrerende onderneming op te zetten, met het merk [naam merk 1]. Nadat zij daarop is aangesproken door [naam eiseres] heeft [naam gedaagde] haar plan voortgezet via [naam bedrijf 8], met het merk [naam merk 2]. Hierbij is onder meer gebruikgemaakt van de kledingontwerpen, leveranciers en klantenlijsten van de [naam concern]. De omzet van de [naam concern] liep al direct terug bij de wintercollectie die werd gepresenteerd in januari-maart 2013, doordat afnemers van de [naam concern] veel minder inkochten. Van meet af aan was het doel van [naam gedaagde] om [naam eiseres] de [naam concern], die haar was nagelaten door [naam 1], alsnog te ontnemen. Dit alles diende ertoe om [naam eiseres] schade toe te brengen.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Door [naam gedaagde] is niet betwist dat zij (al dan niet in samenwerking met haar moeder) vlak na het overlijden van [naam 1] belangrijke personeelsleden van de [naam concern] heeft benaderd en hen heeft bewogen het – vaak langdurig – dienstverband met de [naam concern] te beëindigen respectievelijk aan hen een nieuwe functie bij haar eigen bedrijf heeft aangeboden (zie bijvoorbeeld 2.16), zodat dit in deze procedure vaststaat. Ook staat als onweersproken vast dat, zoals [naam eiseres] heeft gesteld, de vertrokken personeelsleden nadien in dienst zijn getreden bij [naam bedrijf 8] en daar binnen een uiterst korte periode een wintercollectie (van [naam merk 2]) hebben ontwikkeld, terwijl de [naam concern] op stel en sprong op zoek moest naar nieuwe ontwerpers en verkoopmedewerkers. [naam eiseres] heeft verder onweersproken gesteld dat [naam bedrijf 8] de wintercollectie heeft gepresenteerd op de locatie waar de [naam concern] haar collectie doorgaans presenteerde. Niet betwist is verder de stelling van [naam eiseres] dat (het personeel van) [naam bedrijf 8] klanten van de [naam concern] heeft benaderd voor de verkoop van de collectie van [naam bedrijf 8] en negatieve uitlatingen heeft gedaan over [naam kledinglijn 1] (zie 2.14 en 2.17). Gelet op het voorgaande kan niet anders worden geconcludeerd dan dat [naam gedaagde] (achter de schermen) ook in de periode voorafgaand aan 1 september 2014 (zie 2.14) via [naam bedrijf 8] deze met de [naam concern] concurrerende activiteiten feitelijk bepaalde. De stelling van [naam gedaagde] dat [naam bedrijf 8] als kleine speler op de markt niet zou kunnen concurreren met een concern als de [naam concern], kan in het licht van de voorgaande doelgerichte acties geen stand houden.
4.5.
Nu de door [naam eiseres] geschetste feitelijke gang van zaken onvoldoende gemotiveerd is weersproken door [naam gedaagde], staat het handelen van [naam gedaagde] in deze procedure vast. Naar het oordeel van de rechtbank is daarbij sprake van onrechtmatig handelen door [naam gedaagde]. Daartoe is het volgende van belang.
4.6.
[naam gedaagde] heeft het actief daarheen geleid dat de “hoofdstylistes en de belangrijke contactpersonen met alle kennis met betrekking tot de leveranciers en de vaste afnemers van het bedrijf (het ontwerpteam, het productieteam en het verkoopteam)” aan de [naam concern] zijn onttrokken. [naam gedaagde] heeft van de die werknemers en van de haarzelf, door jarenlang direct en nauw bij de [naam concern] betrokken te zijn geweest, beschikbare kennis misbruik gemaakt teneinde binnen zeer korte tijd een met de [naam concern] concurrerende onderneming op te zetten. Door deze onderneming zijn vervolgens de vaste klanten van de [naam concern] benaderd aan welke klanten met de producten van de [naam concern] concurrerende – nota bene deels van dezelfde leveranciers betrokken – producten werden aangeboden. [naam gedaagde] moet hebben geweten dat haar acties zeer schadelijk zouden zijn voor de [naam concern] (in de vorm van teruglopende verkopen en een groot omzetverlies in een niet groeiende markt) en tevens voor [naam eiseres] in persoon.
4.7.
Ten aanzien van laatstgenoemd aspect is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een uitzondering op de in 4.2 weergegeven regel dat een aandeelhouder in beginsel geen vordering toekomt tot vergoeding van schade die het gevolg is van een onrechtmatige gedraging jegens de vennootschap (in dit geval vennootschappen die deel uitmaakten van de [naam concern]). Daartoe geldt het volgende.
4.8.
[naam gedaagde] werd in haar handelen kennelijk mede daardoor gedreven dat het na het overlijden van haar broer - in haar bewoordingen - “als een donderslag bij heldere hemel” kwam dat haar broer de aandelen (van het familiebedrijf) naliet aan [naam eiseres] en haar kinderen. Daarover had haar broer volgens [naam gedaagde] nooit gesproken. Zou hij dat wel hebben gedaan dan was de situatie volgens haar anders geweest. Verder blijkt uit de verklaring van de hoofdstyliste (zie 2.16) hoe kort na het overlijden van [naam 1] de sfeer op de werkvloer was, namelijk “rommelig en emotioneel”. De hoofdstyliste - en waarschijnlijk ook anderen - had het gevoel dat er gekozen moest worden voor [naam familie] of voor [naam eiseres]. In dat licht moeten ook de reeds eerder genoemde bijeenkomst in het woonhuis van [naam 3] en de aan het kernpersoneel van de [naam concern] gedane aantrekkelijke aanbiedingen worden gezien. [naam gedaagde] was de schakel die de overname van dat personeel door [naam bedrijf 8] en (daarmee) de onttrekking van specifieke, voor de [naam concern] van levensbelang zijnde, kennis en ervaring ten behoeve van [naam bedrijf 8] en zo de opkomst van [naam bedrijf 8], mogelijk maakte; met als voorzienbaar en beoogd gevolg de teloorgang van de [naam concern].
4.9.
Dat [naam gedaagde] na een sommatie door de advocaat van [naam eiseres]/de [naam concern] gedurende een ruime periode niet (meer) bij [naam bedrijf 8] betrokken was, althans niet openlijk, doet aan het voorgaande niet af. De schade was aangericht door de belangrijkste personeelsleden ertoe te bewegen om te vertrekken bij het bedrijf en door het mogelijk te maken dat een zeer gevaarlijke concurrent dankzij het overgenomen “motorblok” verdere schade aan het bedrijf kon toebrengen. In welke mate de omzet die de [naam concern] daardoor heeft verloren uiteindelijk bij [naam bedrijf 8] is terechtgekomen, acht de rechtbank hierbij niet van (doorslaggevend) belang.
4.10.
De acties van [naam gedaagde] waren niet alleen voorzienbaar zeer schadelijk voor de [naam concern], maar ook zeer schadelijk voor [naam eiseres]. Alle feiten en omstandigheden in samenhang beschouwd rechtvaardigen de conclusie dat het de intentie van [naam gedaagde] was om het daarheen te leiden dat het familiebedrijf dat (tegen de verwachting van [naam gedaagde] in) door haar broer aan [naam eiseres] was nagelaten en nu door [naam eiseres] zou worden gerund, niet succesvol zou zijn en dat het voormalig succes van het bedrijf van de [naam familie] door een speciaal met dat doel opgerichte concurrerende onderneming, [naam bedrijf 8], zou worden voortgezet.
4.11.
Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een schending van een zorgvuldigheidsnorm jegens [naam eiseres] persoonlijk, op zodanige wijze dat zij aanspraak kan maken op vergoeding van de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde]. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [naam eiseres] zelf als gevolg van de faillissementen (en de opheffing daarvan) geen mogelijkheid had om de (afgeleide) schade via de rechtspersonen te laten verhalen op haar schoonzus en dat de curator een dergelijke actie ook niet heeft willen instellen.
4.12.
[naam eiseres] heeft gesteld dat haar aandelen in de [naam concern] € 9,9 miljoen waard waren en sterk in waarde zijn verminderd als gevolg van het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde].
4.13.
Het (door [naam gedaagde] betwiste) causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de schade alsook de omvang van de schade zijn niet eenvoudig vast te stellen, nu het bedrijf ook teloor had kunnen gaan als uiteindelijk gevolg van het overlijden van [naam 1], de ondernemer, en regulier vertrek van een of enkele belangrijke werknemers in combinatie met moeilijke marktomstandigheden (zoals door [naam gedaagde] ook aangevoerd). Niet aannemelijk is echter dat het zo snel bergafwaarts zou gaan met de [naam concern] wanneer de onrechtmatige acties van [naam gedaagde] worden weggedacht. De mogelijkheid van schade als gevolg van het jegens [naam eiseres] onrechtmatig handelen van [naam gedaagde] is dan ook zonder meer aannemelijk, hetgeen een verwijzing naar de schadestaatprocedure rechtvaardigt. De gevorderde wettelijke rente is op de wet gegrond en niet betwist, zodat deze toewijsbaar is zoals gevorderd, met dien verstande dat deze pas verschuldigd is vanaf het moment dat schade is geleden, hetgeen in de schadestaatprocedure kan worden vastgesteld.
4.14.
De rechtbank heeft bij het voorgaande in aanmerking genomen dat [naam eiseres] het niet daarheen kan leiden dat de rechtspersonen in de [naam concern] waar het hier om gaat, namelijk [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4], een dergelijke schadevordering instellen tegen [naam gedaagde]. Vaststaat dat voornoemde rechtspersonen in staat van faillissement zijn verklaard, welke faillissementen inmiddels zijn opgeheven en dat de curator in die faillissementen dergelijke vorderingen niet heeft ingesteld tegen [naam gedaagde]. Dit betekent dat er geen reële kans is dat dergelijke vorderingen nog door een rechtspersoon zouden kunnen worden ingesteld, zodat de door de waardevermindering van de aandelen ontstane schade van [naam eiseres] definitief is geworden en niet meer kan worden opgeheven door een schadevergoeding door [naam gedaagde] aan de vennootschappen.
4.15.
[naam eiseres] heeft een voorschot gevorderd van € 1.500.000,- op de uiteindelijk door [naam gedaagde] te betalen schadevergoeding. Nu de omvang van de schade niet eenvoudig is vast te stellen en dus niet zonder meer kan worden aangenomen dat de schade van [naam eiseres] een bedrag van minimaal € 1.500.000,- vertegenwoordigt, is het gevorderde voorschot niet toewijsbaar.
4.16.
[naam eiseres] heeft tevens gevorderd dat [naam gedaagde] wordt veroordeeld in de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op in totaal € 1.291,34. Dit bedrag bestaat uit € 728,34 voor verschotten (waaronder € 83,- aan griffierecht) en € 563,- voor salaris advocaat (1 rekest x tarief € 563,-).
4.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen genoemd in 3.1 onder II en V worden toegewezen. De vorderingen genoemd onder I en III worden afgewezen.
4.18.
[naam gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam eiseres] worden begroot op:
- griffierecht € 85,00
- salaris advocaat
1.126,00(2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.211,00
4.19.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres];
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] tot betaling aan [naam eiseres] van de schade die [naam eiseres] als gevolg daarvan heeft geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2012, althans vanaf het daarna gelegen moment dat de schade is geleden;
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.291,34;
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op € 1.211,00;
5.5.
veroordeelt [naam gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de (kosten)veroordelingen in 5.2 t/m 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. J.B. Smits en mr. M.J. Drop en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022.
[3085/1729/3028/3195]