ECLI:NL:RBROT:2022:2012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 21/1589 en FT EA 21/1590
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker een dwangakkoord heeft aangevraagd. Verzoeker, die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft en fulltime werkt, heeft op 29 december 2021 een verzoek ingediend om een schuldsaneringsregeling toe te passen, waarbij hij één schuldeiser, CMIS Nederland, heeft verzocht in te stemmen met een schuldregeling. CMIS weigerde echter mee te werken aan deze regeling, ondanks dat vijf van de zes concurrente schuldeisers wel akkoord gingen met het aanbod van verzoeker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering van CMIS een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast uitmaakt, maar dat de meerderheid van de schuldeisers instemt met de regeling. De rechtbank heeft ook overwogen dat het voorstel goed gedocumenteerd is en dat verzoeker aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank oordeelde dat de belangen van verzoeker en de instemmende schuldeisers zwaarder wegen dan die van CMIS, die in redelijkheid niet kon weigeren in te stemmen met de regeling. De rechtbank heeft CMIS dan ook bevolen in te stemmen met de schuldregeling en CMIS veroordeeld in de kosten van de procedure. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] en [nummer 2]
uitspraakdatum: 9 februari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 29 december 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om één schuldeiser, te weten:
- CMIS Nederland (hierna: CMIS);
die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 2 februari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] en mevrouw [persoon B] , beiden werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening),
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben volgens de crediteurenlijst bij het WSNP-verzoek in totaal een bedrag van € 114.306,99 van verzoeker te vorderen. Volgens de 285-verklaring kan verzoeker op basis van deze schuldenlast zijn crediteuren een aanbod doen van 18,59%. Verzoeker heeft eerder bij brief van 5 oktober 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 12,25% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Ten tijde van de aanbiedingsbrief bedroeg de totale schuldenlast echter nog € 173.408,68. Het uitkeringspercentage is verhoogd.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoeker heeft op basis van zijn dienstbetrekking. Verzoeker werkt fulltime en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat zowel Neckermann als IJssel B.V. bereid zijn om hun vordering in te trekken wanneer een minnelijke regeling tot stand komt. Het zou gaan om de vorderingen van respectievelijk € 852,44 en € 42.121,99. Bij een wettelijke schuldsaneringsregeling zullen zij hun vorderingen wel indienen. Ook dit maakt dat het voor de schuldeisers voordeliger is als verzoeker het minnelijke traject kan volgen, aldus schuldhulpverlening.
In reactie op het verweer van CMIS heeft schuldhulpverlening verklaard dat verzoeker inwoont bij zijn oom en daar € 500,00 kostgeld per maand betaald. In het minnelijk traject wordt dit bedrag meegenomen in het VTLB. Bij het berekenen van de beslagvrije voet, zoals CMIS doet, wordt dit bedrag niet meegenomen.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. CMIS stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 59.102,80 op verzoeker, gedateerd op 10 november 2012, welke 51,7% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft CMIS te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan met de totale schuldvordering. De vordering is ontstaan nadat de woning van verzoeker via executieverkoop is verkocht. Verzoeker heeft nadien niet meegewerkt aan een oplossing voor betaling van de ontstane restschuld. Daarvoor is de gerechtsdeurwaarder ingeschakeld, die thans door middel van een beslag op het loon de schuld incasseert. CMIS ontvangt uit het loonbeslag een hoger bedrag dan door schuldhulpverlening wordt aangeboden.
Daarnaast is de situatie van verzoeker volledig stabiel. Hij werkt fulltime en ontvangt een behoorlijk inkomen. Verzoeker is 41 jaar en hij moet nog ca. 27 jaar werken tot aan zijn pensioen. CMIS is daarom van mening dat er voldoende financiële mogelijkheden zijn om de vordering volledig te voldoen en kwijtschelding is daarom niet aan de orde.
CMIS wijst er tevens op dat bij een minnelijke schuldenregeling de waarborgen ontbreken die wel bestaan in de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft CMIS geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van CMIS bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of CMIS in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van CMIS een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 51,7%.
Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk vijf van de zes schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker beschikt over een fulltime baan, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat verzoeker reeds voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoeker het maximale ten behoeve van zijn schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoeker zit in budgetbeheer. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. De rechtbank merkt op dat zowel in de minnelijke regeling als in de wettelijke schuldsaneringsregeling in de berekening van het vrij te laten bedrag ook rekening zal worden gehouden met het kostgeld dat verzoeker maandelijks betaalt, dat ligt anders bij de berekening van de beslagvrije voet.
Ten aanzien van de intrekking van de vorderingen van Neckermann en IJssel B.V. (in behandeling bij AGIN) van respectievelijk € 852,44 en € 42.121,99, kan de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen dat deze bewering van Schuldhulpverlening (volledig) correct is. In de rapportage van de schuldhulpverlener van 27 december 2021 staat immers dat de vordering van Neckermann van € 852,44 en de vordering van AGIN Timmermans van € 4.792,67 worden ingetrokken. Bovendien blijkt uit de brief van AGIN van 18 oktober 2021, welke ziet op de vordering van IJssel B.V. van
€ 42.121,99, dat zij akkoord gaan met het voorstel, maar er staat niet in dat zij voornemens is haar vordering in te trekken. De rechtbank is echter van oordeel dat de afweging, afgezien van eventuele intrekkingen van vorderingen, ten gunste van verzoeker dient te komen. Indien schuldeisers hun vorderingen intrekken en geen aanspraak maken op een uitkering, komt dit ten goede van de overige schuldeisers.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van CMIS, die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om CMIS te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
CMIS zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt CMIS om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt CMIS in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.