ECLI:NL:RBROT:2022:2011

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
C/10/597176 / HA ZA 20-515
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling rekening-courantschuld bestuurder aan bv met afwijzing van vorderingen in reconventie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen ENJ B.V. en [naam gedaagde 1]. ENJ B.V. vorderde betaling van een rekening-courantschuld van € 27.662,37 van [naam gedaagde 1], die als bestuurder van de vennootschap betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de aandeelhoudersvergadering van 18 februari 2019 een besluit had genomen om de rekening-courantschuld gelijk te verdelen tussen de bestuurders, wat leidde tot de schuld van [naam gedaagde 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam gedaagde 1] niet tijdig heeft gereageerd op de geldigheid van dit besluit en dat zij privé-uitgaven heeft gedaan ten laste van de vennootschap, wat haar verplichtte tot terugbetaling. De vordering van ENJ B.V. werd toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. In reconventie heeft [naam eiseres] vorderingen ingesteld tegen ENJ, maar deze werden afgewezen omdat zij onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vorderingen in de vrijwaringszaak niet toewijsbaar waren, omdat [naam gedaagde 2] niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de vorderingen van ENJ op [naam eiseres]. De proceskosten werden gecompenseerd tussen de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 2 maart 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/597176 / HA ZA 20-515 (hierna: de hoofdzaak) van
ENJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.C. Hansen te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde 1],
wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/614738 / HA ZA 21-229 (hierna: de vrijwaringszaak) van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. P.J. de Bruin te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.C. Hansen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna ENJ, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 13 januari 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met producties 1 t/m 6;
  • de brief van 21 oktober 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 10 t/m 12;
  • de brief van 4 januari 2022 van [naam gedaagde 1] , met producties 7 t/m 18;
  • de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 17 januari 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 14 juli 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 12;
  • de brief van 21 oktober 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de spreekaantekeningen van partijen voor de mondelinge behandeling op 17 januari 2022, van welke behandeling geen proces-verbaal is opgemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3..De feiten

3.1.
[naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] zijn van 31 mei 2008 tot 18 november 2019 gehuwd geweest.
3.2.
ENJ is opgericht op 20 juli 2006. ENJ hield zich voornamelijk bezig met het verstrekken van advies over technische ontwerpen aan industriële opdrachtgevers. [naam gedaagde 2] was als ingenieur werkzaam binnen ENJ.
3.3.
De aandelen in ENJ werden aanvankelijk gehouden door [naam gedaagde 1] (voor 49%) en door [naam gedaagde 2] (voor 51%). [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] waren vanaf de oprichting bestuurders van ENJ. [naam gedaagde 1] is op 24 juli 2019 uitgetreden als bestuurder van ENJ. [naam gedaagde 2] is thans enig bestuurder van ENJ.
3.4.
Sinds 24 oktober 2017 is de Stichting Administratiekantoor ENJ (hierna: STAK ENJ) enig aandeelhouder van ENJ. [naam gedaagde 2] is enig bestuurder van de STAK ENJ. Er zijn certificaten van de aandelen in ENJ uitgegeven. In de echtscheidingsbeschikking van 18 november 2019 zijn deze certificaten toegedeeld aan [naam gedaagde 2] .
3.5.
Op 15 juli 2015 is PQSaving B.V. (hierna: PQSaving) opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van PQSaving was ENJ en is thans de STAK ENJ. De activiteiten van PQSaving bestaan volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel uit groothandel in overige machines, apparaten en toebehoren voor industrie en handel en installatie van machines voor een specifieke bedrijfstak.
3.6.
Bij brief van 3 februari 2019 is [naam gedaagde 1] uitgenodigd voor de algemene vergadering van aandeelhouders van ENJ, de STAK ENJ en PQSaving op 18 februari 2019. In deze brief worden onder meer de volgende te behandelen punten weergegeven:
“(…)
2. Besluiten aangaande ontslag van bestuurders [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en de benoeming STAK als bestuurder van ENJ bv, zulks voor zover de besluitvorming van 23/11/2018 niet geldig zou blijken te zijn.
3. Vaststellen jaarrekening 2017 PQSaving bv
4. Vaststellen jaarrekening 2017 ENJ bv
5. Bespreken Rekening Courant 2017
6. Bespreken voorlopige Rekening Courant 2018
(…)”
3.7.
In de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van ENJ, de STAK ENJ en PQSaving op 18 februari 2019 is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Besluiten vergadering 23-11-2018
[naam gedaagde 1] heeft via haar advocaat aan de KvK laten weten dat de besluiten genomen tijdens de vergadering van 23-11-2018 niet rechtsgeldig zijn en/of de vergadering niet rechts geldig is gehouden.
Voor zover nodig worden hiermede de besluitvorming genomen in de vergadering van 23-11-2018 aangaande het ontslag van de bestuurders [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] en het aantreden van de STAK als bestuurder bekrachtigd. Bijgevoegd notulen van die vergadering zijn hierbij rechtsgeldig bevestigd.
(…)
Bespreken rekening courant 2017
De rekening courant is opgebouwd met de toenmalige bestuurders/aandeelhouders [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] is vast gesteld op € 23.728,-- per 31-12-2017.
Besloten wordt om dit bedrag evenredig te verdelen onder de beide bestuurders/aandeelhouders, nu dit ook in overeenstemming is met de realiteit terzake de door beide genoten bedragen, elk voor een bedrag van € 11.864, dus voor [naam gedaagde 1] een bedrag van 11.864 en voor [naam gedaagde 2] een bedrag van 11.864.
De voorzitter brengt dit voorstel in stemming, en wordt met algemene stemmen aanvaardt en zal dusdanig in de administraties van de ondernemingen verwerkt worden. (…)”
3.8.
Bij brief van 22 februari 2019 zijn de notulen van voornoemde vergadering aan [naam gedaagde 1] toegestuurd.
3.9.
Volgens een uitdraai van de grootboekrekening over 2018 van ENJ die betrekking heeft op haar rekening-courantverhouding met [naam gedaagde 1] had [naam gedaagde 1] per 1 januari 2018 een rekening-courantschuld van € 11.864,00 aan ENJ en is deze schuld in 2018 toegenomen tot € 14.409,08 per 31 december 2018.
Volgens een uitdraai van dezelfde grootboekrekening over 2019 is de rekening-courantschuld van [naam gedaagde 1] aan ENJ in dat jaar met € 1.127,21 toegenomen.
3.10.
Volgens een uitdraai van de grootboekrekening over 2018 van PQSaving die betrekking heeft op haar rekening-courantverhouding met [naam gedaagde 1] had [naam gedaagde 1] per 1 januari 2018 geen rekening-courantschuld aan PQSaving en per 31 december 2018 een schuld van € 11.409,94.
Volgens een uitdraai van dezelfde grootboekrekening over 2019 is de rekening-courantschuld van [naam gedaagde 1] aan PQSaving in dat jaar met € 716,14 toegenomen.
3.11.
In een e-mailbericht van 10 oktober 2019 heeft [naam gedaagde 2] aan [naam gedaagde 1] het volgende geschreven:
“ [naam gedaagde 1]
Wat wil je met [j]ouw en [naam 1] ’s GSM?
Die worden eerdaags afgesloten tenzij je de contracten overneemt.
[naam gedaagde 2] ”
3.12.
Eveneens op 10 oktober 2019 heeft [naam 2] aan [naam gedaagde 1] het volgende emailbericht gestuurd:
“Goedemiddag [naam gedaagde 1] ,
Ik verwijs naar ons telefonisch onderhoud, ik kan me voorstellen dat de kosten van deze contacten nogal hoog zijn. Wellicht beter om nieuwe nummers te nemen.
Een reactie naar [naam gedaagde 2] zou dan de volgende kunnen zijn.
---------------------------
(…)
Dank voor jou[w] email... mijn dochter en ik maken amper gebruik deze nummers. Ik heb geen behoefte aan overname of iets dergelijks. Overigens zijn de kosten telefonie van jou zeer hoog.(…)”
3.13.
Bij brief van 20 februari 2019 heeft de STAK ENJ [naam gedaagde 1] gesommeerd uiterlijk op 22 februari 2019 € 10.000,00 aan PQSaving terug te betalen en de rest van haar rekening-courantschuld aan ENJ en PQSaving vóór 1 mei 2019 af te lossen.
3.14.
Bij brief van 21 februari 2020 heeft (de advocaat van) ENJ en PQSaving [naam gedaagde 1] gesommeerd tot betaling van haar rekening-courantschuld aan ENJ en PQSaving. Bij brief van 26 maart 2020 is [naam gedaagde 1] nogmaals gesommeerd tot betaling.
3.15.
In een akte van cessie van 15 april 2020 tussen PQSaving en ENJ is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
A. Verkoper [PQSaving; opmerking rechtbank] heeft een vordering in Rekening Courant op [naam gedaagde 2] van (…) € 13.007,57 en [naam gedaagde 1] van (…) € 12.859,26 (hierna de "Vordering" ). Deze waarde is bepaald per 31-12-2019 en is terug te vinden in de jaarcijfers.
(…)
ARTIKEL 1 – Verkoop en koop
Verkoper verkoopt hierbij de Vordering aan Koper, gelijk Koper de Vordering koopt van Verkoper. De koopprijs voor de Vordering bedraagt EUR 25.866,83 (…) (hierna: de "Koopprijs" ). (…)
ARTIKEL 2 – Cessie
Verkoper draagt hierbij de Vordering over aan Koper, gelijk Koper hierbij de Vordering aanvaardt van Verkoper. (…)”

4..Het geschil

in de hoofdzaak
in conventie
4.1.
ENJ vordert na vermindering van eis om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [naam gedaagde 1] te veroordelen aan ENJ te voldoen:
1) € 27.662,37, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans een rente van 3% althans de wettelijke rente, te berekenen vanaf 20 februari 2019 althans 21 februari 2020 althans de datum van dagvaarding tot aan de datum van volledige betaling;
2) € 1.210,00 aan buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van [naam gedaagde 1] in de proceskosten inclusief de nakosten.
4.2.
ENJ heeft aan haar vorderingen - kort samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. De schuld van de bestuurders van ENJ aan ENJ in rekening-courant bedroeg per 1 januari 2018 € 23.728,00. Tijdens de aandeelhoudersvergadering van 18 februari 2019 is besloten deze schuld gelijk te verdelen over [naam gedaagde 2] en [naam gedaagde 1] , zodat de schuld van [naam gedaagde 1] aan ENJ per 1 januari 2018 € 11.864,00 bedroeg. [naam gedaagde 1] heeft in 2018 en 2019 diverse geldbedragen opgenomen van de bankrekeningen van ENJ en PQSaving, waar zij toegang toe had in haar hoedanigheid als bestuurder. Zij heeft die bedragen aangewend voor privédoeleinden. Deze bedragen zijn geboekt als rekening-courantschulden van [naam gedaagde 1] aan ENJ en PQSaving. PQSaving heeft haar vordering op [naam gedaagde 1] overgedragen aan ENJ, zodat [naam gedaagde 1] in totaal € 27.662,37 aan ENJ moet betalen.
4.3.
De conclusie van [naam gedaagde 1] strekt tot afwijzing van de vorderingen van ENJ.
in reconventie
4.4.
[naam eiseres] vordert na vermindering van eis om bij vonnis voor recht te verklaren dat ENJ:
“ a) (…) ten onrechte [naam eiseres] aanmerkt als de in de balans van de jaarstukken 2017 en 2018 genoemde bestuurder (…);
b) (…) niet gerechtigd is een vordering tegen [naam eiseres] in te stellen voor bedragen die zij aan PQSaving zou hebben ontnomen;
c) (…) [naam eiseres] ten onrechte verwijt niets binnen de vennootschap te hebben gedaan na de beëindiging van de koffie-lounge (…);
d) (...) ten onrechte (…) van [ [naam eiseres] ] eiste dat zij over de opnamen (van te voren) overleg had gepleegd met ENJ (…) en PQSaving (…), stellend dat (…);
e) (…) [ [naam eiseres] ] ten onrechte een rekening-courantovereenkomst heeft willen doen tekenen (…) stellend dat (…) terwijl bovendien de overeenkomst geant[e]dateerd was (…);
f) (…) [naam eiseres] ten onrechte verweet nooit aanwezig te zijn geweest op aandeelhoudersvergaderingen (…) aangezien er geen aandeelhoudersvergaderingen zijn gehouden; op algemene vergaderingen is zij deels wel verschenen maar werd zij altijd overstemd zodat verschijnen geen zin had;”
met veroordeling van ENJ in de proceskosten inclusief de nakosten.
4.5.
De conclusie van ENJ strekt tot afwijzing van de vorderingen van [naam eiseres] , met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten.
in de vrijwaringszaak
4.6.
[naam eiseres] vordert na vermindering van eis om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 2] [naam eiseres] dient te vrijwaren van de vordering van ENJ, met veroordeling van [naam gedaagde 2] in de proceskosten inclusief de nakosten.
4.7.
De conclusie van [naam gedaagde 2] strekt tot afwijzing van de vordering van [naam eiseres] , met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten.
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling

in de hoofdzaak
in conventie
de hoofdsom
5.1.
Centraal staat de vraag of [naam gedaagde 1] is gehouden tot betaling aan ENJ van een bedrag van € 27.662,37.
5.2.
De rechtbank zal allereerst het standpunt van [naam gedaagde 1] beoordelen dat ENJ niet gerechtigd is betaling van de gestelde schuld van [naam gedaagde 1] aan PQSaving te vorderen. De rechtsgeldigheid van de cessie van 15 april 2020 wordt door [naam gedaagde 1] betwist.
5.3.
Artikel 3:84 BW bepaalt dat voor de overdracht van een goed is vereist (onder meer) een levering krachtens geldige titel, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken. Artikel 3:94 lid 1 BW bepaalt dat een levering van een vorderingsrecht op naam tot stand komt door middel van een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan de debiteur door de vervreemder (cedent) of de verkrijger (cessionaris). Voor de totstandkoming van de levering zijn bij een openbare cessie zowel de akte als de mededeling een constitutief vereiste.
5.4.
Het standpunt van [naam gedaagde 1] dat de cessie niet rechtsgeldig is, kan niet worden gevolgd. In de akte van 15 april 2020 is opgenomen dat PQSaving (onder meer) haar vordering op [naam gedaagde 1] van € 12.859,26 verkoopt aan ENJ. De cessie is in ieder geval in deze procedure (bij dagvaarding) ter kennis van [naam gedaagde 1] gebracht, zodat ook aan het mededelingsvereiste is voldaan. Indien het al zo is, zoals [naam gedaagde 1] heeft aangevoerd, dat zij volledig is buitengesloten bij het nemen van besluiten die nadelig voor haar zijn, dan nog geldt dat dit de rechtsgeldigheid van de cessie niet kan aantasten. [naam gedaagde 1] motiveert ook niet waarom het enkele feit dat haar schuld aan PQSaving door de cessie een schuld aan ENJ is geworden onrechtmatig zou zijn jegens haar. Het voorgaande betekent dat de cessie van 15 april 2020 rechtsgeldig is en dat ENJ gerechtigd is de betreffende vordering tegen [naam gedaagde 1] in te stellen. Dat de vordering waar de cessie betrekking op heeft door ENJ later is verminderd tot € 12.126,08, doet aan het voorgaande niet af.
5.5.
Vaststaat dat bij aandeelhoudersbesluit van 18 februari 2019 is besloten de rekening-courantschuld van de bestuurders van ENJ aan ENJ per einde 2017 gelijk te verdelen over [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] , zodat [naam gedaagde 1] aan ENJ per 1 januari 2018 een bedrag van € 11.864,00 verschuldigd is (zie 3.7). [naam gedaagde 1] heeft zich niet (tijdig) beroepen op de door haar gestelde vernietigbaarheid van voornoemd besluit. [naam gedaagde 1] betwist niet dat zij correct is uitgenodigd voor de betreffende vergadering van aandeelhouders, dat zij niet is verschenen en dat zij de notulen van deze vergadering heeft ontvangen. Wat [naam gedaagde 1] aanvoert over het (betalings)gedrag van [naam gedaagde 2] kan evenmin afdoen aan de rechtsgeldigheid van het aandeelhoudersbesluit. [naam gedaagde 1] heeft niet betwist dat zij in 2017 en daarvoor regelmatig privéuitgaven deed ten laste van ENJ en evenmin heeft zij gemotiveerd gesteld dat haar privéuitgaven zoveel lager waren dan die van [naam gedaagde 2] dat ENJ onrechtmatig handelt door haar vordering mede op het aandeelhoudersbesluit van 18 februari 2019 over de verdeling van de rekening-courantschuld te baseren.
De uitgaven die [naam gedaagde 1] in 2018 en 2019 heeft gedaan vanaf de bankrekeningen van ENJ (€ 2.545,08 en € 1.127,21) en PQSaving (€ 11.409,94 en € 716,14), waarmee de rekening-courant schulden van [naam gedaagde 1] zijn opgelopen met het door ENJ gevorderde bedrag, blijken volgens ENJ uit de overgelegde grootboekrekeningen (zie 3.9 en 3.10) en de onderliggende facturen. Deze stukken zijn niet betwist door [naam gedaagde 1] , zodat de rechtbank deze tot uitgangspunt neemt.
5.6.
[naam gedaagde 1] heeft onder meer aangevoerd dat [naam gedaagde 2] heeft nagelaten haar (adequaat) te informeren over de (financiële) gang van zaken binnen ENJ; zij is door [naam gedaagde 2] steeds buitengesloten, ook bij aandeelhoudersvergaderingen. Als dit al zo zou zijn, staat dit niet aan de toewijzing van de vordering in de weg. [naam gedaagde 1] heeft in 2018 en 2019 nu eenmaal uitgaven gedaan ten laste van ENJ en PQSaving en zij zal die uitgaven moeten terugbetalen. Evenmin staat aan toewijzing van de vordering in de weg dat [naam gedaagde 1] niet aanwezig was bij de aandeelhoudersvergadering op 18 februari 2019, waar het betreffende besluit is genomen. Het besluit is immers niet aangevochten en staat vast, zodat daarvan moet worden uitgegaan. Het argument van [naam gedaagde 1] dat de rekening-courantschuld niet aan haar kan worden toegedeeld, omdat zij niet werd betrokken bij het reilen en zeilen van de ondernemingen, treft ook geen doel. Dat [naam gedaagde 2] als meerderheidsaandeelhouder de touwtjes in handen had, kan zo zijn, maar neemt niet weg dat [naam gedaagde 1] als gevolg van het aandeelhoudersbesluit is gehouden tot betaling van de helft van de rekening-courantschuld van de bestuurders van ENJ aan ENJ per einde 2017. Als [naam gedaagde 1] meende dat het aandeelhoudersbesluit in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, had het op haar weg gelegen om de vernietiging van dat besluit in te roepen. Het standpunt van [naam gedaagde 1] dat het instellen van een vordering jegens haar onrechtmatig is, is niet onderbouwd zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat.
5.7.
[naam gedaagde 1] heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de door haar gedane uitgaven een zakelijk karakter hadden. In dit verband heeft [naam gedaagde 1] aangevoerd dat [naam gedaagde 2] gebruik maakte van de diensten van Ziggo en Vodafone voor ENJ en PQSaving, zodat dat zakelijke kosten zijn. [naam gedaagde 1] verwijst hierbij naar de door haar overgelegde ‘Ziggo’-facturen op naam van ENJ. Deze facturen kunnen echter niet (zonder meer) dienen als onderbouwing van het standpunt van [naam gedaagde 1] , alleen al omdat de bedragen op die facturen niet overeenkomen met de door [naam gedaagde 1] niet betwiste mutaties in het afschrift van de grootboekrekening. Dat de overgelegde facturen betrekking hebben op die mutaties kan derhalve niet worden vastgesteld. Met betrekking tot de kosten ten aanzien van Vodafone heeft [naam gedaagde 1] gewezen op een e-mailbericht van 10 oktober 2019 van [naam gedaagde 2] (zie 3.11), maar ook dat bericht kan mede gelet op de voorgestelde reactie op dat bericht (zie 3.12) niet leiden tot de conclusie dat (uitsluitend) [naam gedaagde 2] gebruik maakte van de diensten van Vodafone. Voor het overige heeft [naam gedaagde 1] niet onderbouwd dat de uitgaven een zakelijk karakter hebben.
5.8.
[naam gedaagde 1] heeft nog aangevoerd dat (enkele van) de door haar opgenomen bedragen zijn aangewend voor advocaatkosten die zij heeft gemaakt met betrekking tot (geschillen met) ENJ en PQSaving. Deze kosten zijn gemaakt om informatie te verkrijgen over de financiële gang van zaken binnen ENJ en PQSaving, om de bestuurderspositie van [naam gedaagde 1] terug te krijgen en voor het ongedaan maken van het certificeren van haar aandelen in ENJ, aldus [naam gedaagde 1] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden ingezien waarom deze advocaatkosten een zakelijk karakter dragen en door ENJ moeten worden gedragen. Het enkele feit dat [naam gedaagde 1] bestuurder en aandeelhouder van ENJ is (geweest), rechtvaardigt niet dat zij kosten die betrekking hebben op haar (privé)belangen door ENJ laat dragen.
5.9.
Voor zover [naam gedaagde 1] heeft aangevoerd dat het gebruikelijk was dat privéuitgaven werden geboekt als zakelijke kosten en [naam gedaagde 2] dit ook heeft gedaan (verwijzend naar de advocaatkosten van de echtscheidingsprocedure), geldt dat [naam gedaagde 2] onweersproken heeft verklaard dat hij de door ENJ voorgeschoten advocaatkosten volledig heeft terugbetaald.
5.10.
Gelet op al het voorgaande is [naam gedaagde 1] gehouden tot betaling aan ENJ van het bedrag van € 27.662,37.
rente
5.11.
ENJ heeft primair de wettelijke handelsrente gevorderd over voornoemd bedrag. Deze rente is niet toewijsbaar omdat tussen ENJ en [naam gedaagde 1] geen sprake is van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW.
Subsidiair heeft ENJ een rente van 3% gevorderd, een volgens ENJ door de Belastingdienst gehanteerde rente over rekening-courantverhoudingen. Nu [naam gedaagde 1] de verschuldigdheid van deze rente heeft betwist en ENJ haar stelling ter zake niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar een gestelde praktijk van de Belastingdienst de subsidiair gevorderde rente niet dragen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft ENJ nog opgemerkt dat dit rentepercentage is vastgesteld in een vergadering van aandeelhouders, maar dat zij niet paraat heeft welke vergadering dat was. Nu [naam gedaagde 1] de verschuldigdheid van een rente van 3% in haar conclusie van antwoord uitdrukkelijk heeft betwist, had het op de weg van ENJ gelegen om tijdens de mondelinge behandeling (zeker desgevraagd) te kunnen melden en onderbouwen tijdens welke vergadering hiertoe is besloten. Nu zij dat niet heeft gedaan en het niet aan de rechtbank is om de gedingstukken hierop na te slaan en op basis daarvan ten nadele van een partij te beslissen op grond van een niet door de andere aangedragen passage uit de gedingstukken, wordt ook de subsidiaire rentevordering afgewezen.
De meer subsidiair gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal als onweersproken worden toegewezen. De primair gevorderde ingangsdatum van de wettelijke rente is 20 februari 2019. Bij brief van die datum hebben (voor zover hier van belang) ENJ en PQSaving [naam gedaagde 1] gesommeerd om uiterlijk op 22 februari 2019 € 10.000,00 terug te betalen aan PQSaving en vóór 1 mei 2019 de rest van haar schuld. [naam gedaagde 1] betwist niet dat de schuld op dat moment opeisbaar was. Gelet hierop is [naam gedaagde 1] de wettelijke rente over € 10.000,00 verschuldigd met ingang van 23 februari 2019 en de wettelijke rente over € 17.662,37 met ingang van 1 mei 2019.
buitengerechtelijke kosten
5.12.
ENJ heeft gesteld buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt en heeft een bedrag van € 1.210,00 gevorderd. Nu voldoende is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die – anders dan [naam gedaagde 1] ongemotiveerd aanvoert – geen betrekking hebben op de voorbereiding op de onderhavige procedure, zijn de buitengerechtelijke incassokosten - conform de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit - toewijsbaar tot een bedrag van (€ 875,00 plus 1% van (€ 27.662,37 min € 10.000,00) is) € 1051,62.
in reconventie
vordering a
5.13.
[naam eiseres] vordert een verklaring voor recht dat ENJ ten onrechte [naam eiseres] “in de balans van de jaarstukken 2017 en 2018” van ENJ aanmerkt als bestuurder van ENJ met wie een rekening-courantverhouding bestaat.
5.14.
De rechtbank overweegt als volgt. [naam eiseres] heeft haar vordering - gelet ook op de gemotiveerde betwisting van ENJ - onvoldoende (nader) onderbouwd. In het bijzonder valt niet in te zien waarom met ‘bestuurder’ in de jaarstukken enkel [naam gedaagde 2] zou zijn bedoeld, zoals [naam eiseres] heeft gesteld. Vaststaat immers, zoals ENJ terecht opmerkt, dat [naam eiseres] in 2017 en 2018 bestuurder van ENJ was en, zoals in conventie is overwogen, bij aandeelhoudersbesluit van 18 februari 2019 is besloten dat de rekening-courantschuld van de bestuurders van ENJ aan ENJ voor de helft aan haar wordt toegedeeld. [naam eiseres] heeft voorts ter zitting verklaard dat zij door deze handelwijze ‘opdraait’ voor de uitgaven van [naam gedaagde 2] , maar deze stelling kan niet slagen nu [naam eiseres] niet heeft betwist dat ook zij privéuitgaven heeft gedaan ten laste van ENJ. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor toewijzing van deze vordering.
vordering b
5.15.
[naam eiseres] vordert een verklaring voor recht dat ENJ niet gerechtigd is een vordering in te stellen voor de bedragen die [naam eiseres] aan PQSaving zou hebben ontnomen. Deze vordering is niet toewijsbaar nu reeds in conventie (rechtsoverwegingen 5.2 t/m 5.4) is geoordeeld dat met betrekking tot die bedragen een rechtsgeldige cessie tussen PQSaving en ENJ heeft plaatsgevonden, zodat ENJ gerechtigd is tot het instellen van een dergelijke vordering tegen [naam eiseres] .
vorderingen c t/m f
5.16.
De verklaringen voor recht die [naam eiseres] onder c t/m f vordert, zijn vooral gebaseerd op stellingen die reeds in conventie zijn behandeld. Overwogen wordt voorts dat [naam eiseres] geen (concreet) belang heeft gesteld bij de gevorderde verklaringen voor recht. De wens dat in rechte wordt vastgesteld hoe partijen met elkaar zijn omgegaan, is daartoe onvoldoende. Gesteld noch gebleken is dat de (rechts)positie van [naam eiseres] ten opzichte van ENJ, PQSaving of [naam gedaagde 2] kan wijzigen door het geven van de gevorderde verklaringen. De vorderingen zijn reeds om die reden niet toewijsbaar.
in conventie en in reconventie
proceskosten
5.17.
In de omstandigheid dat de over en weer ingestelde vorderingen voortvloeien uit een samenwerking tussen ex-echtgenoten ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten tussen ENJ en [naam eiseres] te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in de vrijwaringszaak
5.18.
Na de vermindering van eis ligt nog voor de vraag of [naam gedaagde 2] [naam eiseres] dient te vrijwaren voor de vordering van ENJ op [naam eiseres] in de hoofdzaak.
5.19.
Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Reeds in de hoofdzaak is geoordeeld dat [naam eiseres] is gehouden tot betaling aan ENJ van een bedrag van € 27.662,37 en dat deze vordering is ontstaan enerzijds door het aandeelhoudersbesluit van 18 februari 2019 (met betrekking tot de rekening-courantpositie van de bestuurders van ENJ per einde 2017, welk besluit mede is gebaseerd op de privéuitgaven van [naam eiseres] in 2017 en de jaren daarvoor) en anderzijds door privéopnamen van [naam eiseres] in 2018 en 2019. Het had op de weg van [naam eiseres] gelegen om (voldoende) toe te lichten waarom [naam gedaagde 2] daar verantwoordelijk voor is en [naam eiseres] ter zake dient te vrijwaren. Dat, zoals [naam eiseres] stelt, [naam gedaagde 2] als enige betrokken was bij de bedrijfsvoering van ENJ en met uitsluiting van [naam eiseres] alle informatie over ENJ had, acht de rechtbank in dit verband niet van belang. Ook de omstandigheid dat [naam gedaagde 2] het aandeelhoudersbesluit van 18 februari 2019 heeft genomen zonder aanwezigheid van [naam eiseres] , kan er niet toe leiden dat [naam gedaagde 2] [naam eiseres] dient te vrijwaren. Het betreffende aandeelhoudersbesluit staat vast. Alle overige stellingen van [naam eiseres] zijn reeds in conventie besproken en kunnen geen grond vormen voor toewijzing van de vordering van [naam eiseres] tegen [naam gedaagde 2] . De vordering van [naam eiseres] zal derhalve worden afgewezen.
proceskosten
5.20.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
in conventie
6.1.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om € 27.662,37 aan ENJ te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over (a) € 10.000,- vanaf 23 februari 2019 en (b) € 17.662,37 vanaf 1 mei 2019 tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [naam gedaagde 1] om € 1.051,62 aan buitengerechtelijke kosten aan ENJ te betalen;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
6.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de vrijwaringszaak
6.7.
wijst de vorderingen af;
6.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Doğanyiğit, griffier. Het is ondertekend door de rolrechter en op 2 maart 2022 uitgesproken in het openbaar.
3085/3194