Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
5..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en het Landelijke Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO) over de inning van kinderalimentatie. [eiseres] vorderde een bedrag van € 11.540,50 aan misgelopen kinderalimentatie en € 1.058,75 aan kosten voor juridische bijstand, stellende dat het LBIO tekortgeschoten was in de overeenkomst tot inning van de kinderalimentatie. De feiten van de zaak tonen aan dat [eiseres] recht had op kinderalimentatie voor haar twee kinderen, vastgesteld op € 250,- per kind per maand, en dat het LBIO de inning van deze alimentatie op zich had genomen in januari 2017.
De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen maart 2017 en juni 2021 een bedrag van € 6.677,92 door het LBIO was geïnd, maar dat door invorderingskosten slechts € 2.955,00 aan [eiseres] was betaald. [eiseres] stelde dat het LBIO geen loonbeslag had gelegd en niet voldoende had gedaan om haar rechten te effectueren, wat leidde tot het mislopen van alimentatie. Het LBIO voerde verweer en stelde dat het afhankelijk was van de eerste beslaglegger en dat het beslag op het inkomen van [naam 3] niet was opgeheven tot diens toelating tot de Wsnp.
De kantonrechter oordeelde dat het LBIO niet tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat het LBIO geen beslag had gelegd of dat het beslag niet was gecontinueerd. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden vastgesteld omdat het LBIO niet door een gemachtigde was vertegenwoordigd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het LBIO en de rol van de eerste beslaglegger in de uitvoering van de alimentatie-inning.