ECLI:NL:RBROT:2022:1998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
9467885 CV EXPL 21-32093
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen tekortkoming in de overeenkomst tot inning van kinderalimentatie door het LBIO

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en het Landelijke Bureau Inning Onderhoudsbijdrage (LBIO) over de inning van kinderalimentatie. [eiseres] vorderde een bedrag van € 11.540,50 aan misgelopen kinderalimentatie en € 1.058,75 aan kosten voor juridische bijstand, stellende dat het LBIO tekortgeschoten was in de overeenkomst tot inning van de kinderalimentatie. De feiten van de zaak tonen aan dat [eiseres] recht had op kinderalimentatie voor haar twee kinderen, vastgesteld op € 250,- per kind per maand, en dat het LBIO de inning van deze alimentatie op zich had genomen in januari 2017.

De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen maart 2017 en juni 2021 een bedrag van € 6.677,92 door het LBIO was geïnd, maar dat door invorderingskosten slechts € 2.955,00 aan [eiseres] was betaald. [eiseres] stelde dat het LBIO geen loonbeslag had gelegd en niet voldoende had gedaan om haar rechten te effectueren, wat leidde tot het mislopen van alimentatie. Het LBIO voerde verweer en stelde dat het afhankelijk was van de eerste beslaglegger en dat het beslag op het inkomen van [naam 3] niet was opgeheven tot diens toelating tot de Wsnp.

De kantonrechter oordeelde dat het LBIO niet tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat het LBIO geen beslag had gelegd of dat het beslag niet was gecontinueerd. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden vastgesteld omdat het LBIO niet door een gemachtigde was vertegenwoordigd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van het LBIO en de rol van de eerste beslaglegger in de uitvoering van de alimentatie-inning.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9467885 CV EXPL 21-32093
uitspraak: 11 maart 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: [naam 1],
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Landelijke Bureau Inning Onderhoudsbijdrage,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
rechtsgeldig vertegenwoordigd door [naam 2].
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘het LBIO’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 23 september 2021 met bijlagen;
de conclusie van antwoord met bijlagen;
het tussenvonnis van 8 november 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de akte met nadere bijlage en vermeerdering van eis;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2021;
de nadere producties van het LBIO.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Op grond van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 augustus 2016 heeft [eiseres] met ingang van 1 mei 2016 recht op kinderalimentatie ten behoeve van haar 2 kinderen, te betalen door [naam 3] (hierna: [naam 3]). De hoogte van de kinderalimentatie bedraagt € 250,- per kind per maand.
2.2
In december 2016 ontving het LBIO het verzoek van [eiseres] om de inning van de kinderalimentatie over te nemen. Het LBIO heeft de inning op 30 januari 2017 van [eiseres] overgenomen.
2.3
Tussen 21 maart 2017 en 19 juni 2021 is in totaal € 6.677,92 door het LBIO via derdenbeslag geïnd. Vanwege de in mindering gebrachte invorderingskosten is daarvan € 2.955,00 aan [eiseres] betaald.
2.4
De betalingen aan het LBIO werden gedaan door de eerste beslaglegger, [naam beslaglegger] .
2.5
Bij beschikking van 20 januari 2017 is [naam 3] onder beschermingsbewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.
2.6
Op 20 mei 2021 is [naam 3] toegelaten tot de wettelijke schuldsanering (Wsnp). Het LBIO heeft de vordering van [eiseres] ingediend bij de Wsnp-bewindvoerder. De vordering is op de lijst van voorlopig erkende crediteuren geplaatst.
2.7
Op 6 juli 2021 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant de alimentatie per 3 september 2020 voor de duur van de schuldsanering op nihil gesteld.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert dat het LBIO bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 11.540,50 aan misgelopen kinderalimentatie en een bedrag van € 1.058,75 aan kosten voor juridische bijstand, met veroordeling van het LBIO in de proceskosten.
3.2
[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Het LBIO is tekortgeschoten in de overeenkomst met [eiseres] ten behoeve van de inning van de aan [eiseres] toekomende kinderalimentatie, dan wel heeft jegens haar onrechtmatig gehandeld. Het LBIO heeft geen loonbeslag gelegd, dan wel heeft het loonbeslag na 31 december 2018 niet gecontinueerd. Uit de loonstroken van [naam 3] over de maanden augustus, september en oktober 2020 volgt dat er geen sprake is van een loonbeslag en dat het gehele loon op de bankrekening van [naam 3] is overgemaakt. Het LBIO heeft zich niet ingespannen, en geen actie ondernomen om de rechten van [eiseres] ten aanzien van het ontvangen van de kinderalimentatie te effectueren. Hierdoor is [eiseres] een bedrag van € 11.540,50 aan kinderalimentatie misgelopen. Dit bedrag dient het LBIO aan [eiseres] te vergoeden. Daarnaast maakt [eiseres] aanspraak op de volledige kosten van rechtsbijstand.
3.3
Het LBIO voert verweer. Daarop zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4..De beoordeling

4.1
Artikel 6:74 BW bepaalt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht om de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.
4.2
Het LBIO betwist dat er sprake is van een tekortkoming danwel onrechtmatig handelen. Zij voert daartoe het volgende aan. Op 30 januari 2017 is door het LBIO een kennisgeving loonbeslag aan de werkgever van [naam 3] gestuurd. Het LBIO ontving deze op 9 februari 2017 retour met de mededeling dat er een eerste beslaglegger was. Het LBIO heeft op 14 februari 2017 de eerste beslaglegger een opgave van de vordering en lopende bijdrage gedaan en verzocht om tot verdeling over te gaan. Het LBIO was afhankelijk van deze eerste beslaglegger en had een beperkte rol in de beslaglegging. De bedragen die door de eerste beslaglegger geïnd werden dienden over meerdere schuldeisers verdeeld te worden. Het LBIO deelde slechts mee in de door de eerste beslaglegger ontvangen bedragen. De eerste beslaglegger berekent de beslagvrije voet, ontvangt het inkomen boven de beslagvrije voet en gaat over tot verdeling onder de beslagleggers, aldus het LBIO. Het aanmanen van de werkgever en eventueel opstarten van een verklaringsprocedure om de werkgever tot afdracht te dwingen wanneer er niet afgedragen werd, was een taak van de eerste beslaglegger. Het LBIO heeft de verdelende deurwaarder meerdere malen aangeschreven en om uitkering gevraagd, onder andere op 13 mei 2020, op 29 juni 2020, op 20 juli 2020 en op 9 februari 2021. Andere beslagmogelijkheden dan het beslag op het inkomen van [naam 3] waren er niet. [naam 3] had meerdere schulden en beperkte middelen. Het beslag is opgeheven toen [naam 3] is toegelaten tot de Wsnp. Het beslag heeft tot die tijd gelopen. Dit volgt uit een verklaring van de werkgever van [naam 3] (bijlage 6 zoals door LBIO overgelegd) en een brief van de eerste beslaglegger d.d. 19 juni 2021 (bijlage 5 zoals door LBIO overgelegd).
4.3
Het LBIO heeft diverse producties overgelegd die haar voorgaande stellingen ondersteunen. De kantonrechter is het met [eiseres] eens dat uit de loonstroken van [naam 3] over de maanden augustus, september en oktober 2020 niet kan worden afgeleid dat er sprake is van een loonbeslag. Wat daar ook van zij, gelet op de gemotiveerde betwisting door het LBIO en de in dat kader door haar overgelegde stukken, kan - enkel op basis van deze loonstroken - niet worden vastgesteld dat er door het LBIO geen beslag zou zijn gelegd danwel dat het door haar gelegde beslag na 31 december 2018 niet zou zijn gecontinueerd. Voldoende is bovendien gebleken dat het LBIO meerdere pogingen heeft ondernomen om de gelden uit het beslag te innen. Verder is niet betwist dat er, buiten het loonbeslag, geen andere beslagmogelijkheden waren en dat [naam 3] beperkte middelen had en meerdere schuldeisers. Gelet op al het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat het LBIO is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, dan wel onrechtmatig zou hebben gehandeld. De vordering wordt, gelet op het voorgaande, afgewezen.
4.4
[eiseres] vordert een volledige proceskostenvergoeding. Een vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten is slechts toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van een vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dat er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het LBIO is niet gebleken. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu het LBIO niet is vertegenwoordigd door een gemachtigde zullen de proceskosten worden vastgesteld op nihil.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van het LBIO vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
47636