ECLI:NL:RBROT:2022:1991

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 22/98 en FT EA 22/99
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een schuldenaar in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure op basis van de Faillissementswet. Verzoeker heeft op 26 januari 2022 een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening ex artikel 287b, eerste lid, Fw, waarbij hij vroeg om een moratorium van zes maanden om te voorkomen dat verweerster, een verhuurder, het vonnis van 26 november 2021 tot ontruiming van zijn woonruimte ten uitvoer zou leggen. Tijdens de zitting op 9 februari 2022 zijn zowel verzoeker als vertegenwoordigers van verweerster gehoord. Verweerster heeft in haar verweerschrift aangegeven dat het verzoek afgewezen moest worden, omdat verzoeker zijn huurverplichtingen niet nakwam en er geen zicht was op verbetering van zijn financiële situatie.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist in artikel 287b, tweede lid, Fw. Gezien de overgelegde documenten, waaronder het vonnis tot ontruiming en het exploot van de aankondiging tot ontruiming, concludeerde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft vervolgens de belangen van verzoeker en verweerster tegen elkaar afgewogen. Verzoeker heeft aangetoond dat hij in de toekomst in staat zal zijn om zijn huur te betalen, mede door een recente toekenning van een uitkering en een nieuwe baan. De rechtbank oordeelde dat het belang van verzoeker om in zijn woning te blijven zwaarder weegt dan het belang van verweerster om het vonnis tot ontruiming uit te voeren.

De rechtbank heeft daarom de tenuitvoerlegging van het vonnis tot ontruiming opgeschort voor de duur van zes maanden, onder de voorwaarde dat verzoeker zijn huurverplichtingen tijdig blijft nakomen. Tevens is verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar kan hij in de toekomst een nieuw verzoek indienen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van mr. N.A. Masrom, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer]
uitspraakdatum: 18 februari 2022
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 26 januari 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 26 januari 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 9 februari 2022.
Ter zitting van 9 februari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer G. Ouwehand, werkzaam bij Zuidweg & Partners (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer W.P.M. van den Broek, werkzaam bij Geerlings & Hofstede Gerechtsdeurwaarders, namens [verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: verweerster).
De heer W.P.M. van den Broek, werkzaam bij Geerlings & Hofstede Gerechtsdeurwaarders heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
Schuldhulpverlening heeft, zoals ter zitting afgesproken, de rechtbank op 14 februari 2022 nadere stukken doen toekomen. Een kopie van deze stukken heeft schuldhulpverlening aan verweerster doen toekomen.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 november 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.

3..Het verweer

Verweerster heeft zich in haar verweerschrift van 7 februari 2022 op het standpunt gesteld dat het verzoek voor een voorlopige voorziening afgewezen dient te worden. De huur is sinds april 2021 tot en met heden niet voldaan. Verzoeker heeft niet aangetoond dat er zicht is op een verbetering van zijn situatie en dat hij in staat is om de lopende verplichtingen te kunnen voldoen, het is namelijk nog niet duidelijk of verzoeker een uitkering en een voorschot toegekend gaat krijgen. Daarnaast heeft verweerster geen zicht op de schuldensituatie en heeft verweerster geen verklaring ex. art. 285 Faillissementswet ontvangen. Het is niet aannemelijk dat verzoeker zich tot het uiterste heeft ingespannen, zo heeft verzoeker zeer laat schuldhulpverlening aangevraagd en zijn bij verweerster geen verhuisplannen bekend.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 26 november 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 16 december 2021 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 27 januari 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij (in ieder geval) voorlopig – verzoeker is op zoek naar andere woonruimte en heeft inmiddels een urgentieverklaring – in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 26 november 2021 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Uit de op 14 februari ontvangen stukken blijkt dat verzoeker een uitkering op grond van de Participatiewet met terugwerkende kracht heeft toegekend gekregen vanaf 18 december 2021. Daarnaast heeft verzoeker aanvullende bijstand toegekend gekregen met terugwerkende kracht vanaf 26 december 2021 ter hoogte van € 598,78 per maand. Verzoeker heeft daarmee een inkomen van in totaal € 1.690,49 per maand. Vanaf 1 maart 2022 gaat verzoeker fulltime aan het werk bij zijn nieuwe werkgever. Hij ontvangt daar een inkomen van € 3.800,- bruto per maand. Hiermee heeft verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de huur van € 1.341,06 per maand tijdig en volledig kan voldoen. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 26 november 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te [woonplaats], voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.