ECLI:NL:RBROT:2022:1986

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 21/1504 en FT EA 21/1505
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling met schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van een schuldregeling door verzoeker, die te maken heeft met een aanzienlijke schuldenlast. Verzoeker heeft op 1 december 2021 een verzoek ingediend om een schuldregeling aan te bieden aan zijn schuldeisers, bestaande uit tweeëntwintig schuldeisers met een totale vordering van € 59.960,58. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 4,52% aan de preferente schuldeisers en 2,26% aan de concurrente schuldeisers. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 februari 2022, waarbij verzoeker en zijn advocaat, mr. C.C.W. Plaat, aanwezig waren. Een van de schuldeisers, [schuldeiser 2], heeft zich verzet tegen de aangeboden regeling, stellende dat de schuld niet te goeder trouw is ontstaan, omdat verzoeker in het verleden zonder te betalen heeft getankt. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de vordering van [schuldeiser 2] slechts 0,3% van de totale schuldenlast bedraagt en dat de meerderheid van de schuldeisers met de regeling heeft ingestemd. Bovendien heeft de rechtbank rekening gehouden met de veranderde omstandigheden van verzoeker, die sinds augustus 2020 clean is van drugs en geen nieuwe schulden heeft gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers die instemmen met de regeling zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 2]. Daarom heeft de rechtbank het verzoek om [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en de kosten van de procedure aan [schuldeiser 2] opgelegd. Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 17 februari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 1 december 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een tweetal schuldeisers met drie vorderingen, te weten:
  • [schuldeiser 1], met twee vorderingen (hierna: [schuldeiser 1]);
  • [schuldeiser 2], in behandeling bij LAVG (hierna: [schuldeiser 2]);
die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
[schuldeiser 2] heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
[schuldeiser 1] heeft voorafgaande aan de zitting, bij brief van 10 januari 2022, aan de rechtbank te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
De mondelinge behandeling van de verzoeken stond bepaald op 13 januari 2022. Mr. Plaat heeft op 10 januari 2022 aan de rechtbank te kennen gegeven dat hij op deze datum verhinderd is en heeft de rechtbank verzocht de behandeling te verplaatsen. De behandeling is vervolgens bepaald op 9 februari 2022.
Ter zitting van 9 februari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • mr. C.C.W. Plaat, advocaat;
Ter zitting is mevrouw A. Ramanand, werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening) op eigen verzoek, telefonisch gehoord.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift tweeëntwintig schuldeisers, waarvan één preferente en eenentwintig concurrente schuldeisers met vierentwintig vorderingen. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 59.960,58 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 30 juni 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 4,52% aan de preferente schuldeisers en 2,26% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn Participatiewet-uitkering. Verzoeker is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieplicht tot en met 3 april 2022. Verzoeker heeft fybromyalgie, waarvoor hij in behandeling is. Het is een vorm van reuma en verzoeker heeft last van chronische pijn in de spieren, stijfheid, vermoeidheid en slaapstoornissen. De huisarts heeft in haar e-mail van 30 december 2021 verklaard dat verzoeker niet arbeidsgeschikt is, hij heeft daarvoor te veel fysieke klachten. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Verzoeker heeft ter zitting, als reactie op het verweer van [schuldeiser 2], verklaard dat hij inderdaad heeft getankt zonder te betalen. In die periode ging het niet goed met verzoeker, hij had zo weinig geld dat hij radeloos was en geen andere manier zag.
Inmiddels stemmen eenentwintig schuldeisers met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser 2] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 151,38 op verzoeker, gedateerd op 19 november 2019, welke 0,3% van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 2] gesteld dat de schuld van verzoeker niet te goeder trouw is ontstaan. Verzoeker heeft 7 november 2019 getankt en is weggereden zonder te betalen. Er is sprake van diefstal. Van toelating van verzoeker tot de schuldsaneringsregeling kan in de visie van [schuldeiser 2] geen sprake zijn. Bovendien kan gelet op de aard van de vordering niet in redelijkheid van [schuldeiser 2] worden verlangd dat zij instemt met het voorstel. Verzoeker heeft voorts nimmer verantwoording genomen voor het feit dat hij [schuldeiser 2] heeft benadeeld door te tanken zonder te betalen. Ook in deze procedure ontbreekt elke motivering voor deze handelswijze.
In haar verweerschrift heeft [schuldeiser 2] zich voorts op het standpunt gesteld dat de aangeboden regeling niet goed is gedocumenteerd en dat deze onvoldoende financieel transparant is. In de visie van [schuldeiser 2] heeft verzoeker voorts niet het maximaal haalbare aangeboden. De aangeboden regeling is immers gebaseerd op een Participatiewet-uitkering, terwijl de inkomenspositie van verzoeker de komende tijd nog zou kunnen verbeteren. Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij niet in staat zou zijn om te kunnen werken. Het is daarom onduidelijk waarom verzoeker een saneringskrediet aanbiedt. Verzoeker heeft niet het maximaal haalbare heeft aangeboden. Het minimumloon bedraagt thans € 1.684,80 bruto per maand en verzoeker ontvangt thans € 977,58 netto per maand op basis van een Participatiewet-uitkering. [schuldeiser 2] wijst er daarbij op dat in de schuldsaneringsregeling wettelijke waarborgen bestaan om te verzekeren dat verzoeker voldoet aan zijn verplichting zich in te spannen voor een fulltime dienstverband.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser 2] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser 2] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser 2] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser 2] relatief kort geleden is ontstaan, te weten 19 november 2019. Verzoeker heeft getankt en is weggereden zonder te betalen. Gelet op de aard van deze vordering, stelt de rechtbank vast dat deze vordering niet te goeder trouw is ontstaan. Het belang van BP bij betaling van haar volledige vordering weegt daarom zwaar.
De rechtbank stelt echter voorts vast dat de vordering van [schuldeiser 2] een zeer gering aandeel vormt in de totale schuldenlast van 0,3% en dat een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk eenentwintig van de tweeëntwintig schuldeisers, met de aangeboden regeling akkoord is gegaan.
Daarnaast is gebleken dat verzoeker ten tijde van het ontstaan van de vordering van [schuldeiser 2] nog een alcohol- en drugsverslaving had. Verzoeker is echter sinds augustus 2020 clean en heeft ook geen terugval meer gehad. Verzoeker heeft een e-mail van zijn huisarts overgelegd van 30 december 2021 waaruit volgt dat verzoeker al meer dan een jaar geen drugs meer gebruikt, met uitzondering van de medicinale wiet die verzoeker op recept gebruikt voor zijn pijnklachten. De omstandigheden van verzoeker ten tijde van het ontstaan van de vordering zijn derhalve in zoverre veranderd dat de rechtbank van oordeel is dat verzoeker tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toegelaten zou kunnen worden op grond van de hardheidsclausule.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Kredietbank Rotterdam. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Verzoeker is door de uitkeringsinstantie vrijgesteld van de sollicitatieplicht tot en met 3 april 2022. Verzoeker heeft fybromyalgie, waarvoor hij in behandeling is. Het is een vorm van reuma en verzoeker heeft last van chronische pijn in de spieren, stijfheid, vermoeidheid en slaapstoornissen. De huisarts heeft in haar e-mail verklaard dat verzoeker niet arbeidsgeschikt is, hij heeft daarvoor te veel fysieke klachten. Voldoende aannemelijk is geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser 2], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser 2] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser 2] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. N.A. Masrom, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.