ECLI:NL:RBROT:2022:1981

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
C/10/613365 / HA ZA 21-145
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een overeenkomst van aanneming van werk en verrekening van schade tussen onderaannemer en hoofdaannemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Prefab Fabriek Medemblik B.V. (PFM) en Bouwonderneming Stout B.V. (Stout) over een overeenkomst van aanneming van werk. PFM vorderde betaling van een bedrag van € 31.670,79 van Stout, terwijl Stout in reconventie een schadevergoeding van € 86.053,08 van PFM vorderde. De rechtbank oordeelde dat Stout een opeisbare schadevordering had op PFM en dat PFM zich terecht op verrekening mocht beroepen. De vordering van PFM werd afgewezen, terwijl in reconventie PFM werd veroordeeld tot betaling van € 5.142,31 aan Stout, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat er geen meerpartijenovereenkomst tot stand was gekomen tussen de betrokken partijen, waardoor PFM niet kon worden vrijgesteld van aansprakelijkheid voor de schade die Stout had geleden. De proceskosten werden gecompenseerd, omdat beide partijen over en weer in het ongelijk waren gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/613365 / HA ZA 21-145
Vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Prefab Fabriek Medemblik B.V.,
gevestigd te Medemblik,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. W. de Vis te Alkmaar,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bouwonderneming Stout B.V.,
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M.B.A. Alkema te Breda.
Partijen zullen hierna PFM en Stout genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 februari 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
- de nadere producties van Stout;
- de mondelinge behandeling van 20 januari 2022;
- de pleitnotities van de advocaat van PFM.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..Feiten

2.1.
PFM heeft met Stout een overeenkomst gesloten, op grond waarvan PFM als onderaannemer werkzaamheden zou verrichten voor Stout als hoofdaannemer ten behoeve van de bouw van 15 woningen in Boven-Hardinxveld (hierna: het project).
2.2.
Het project is ingedeeld in vier blokken (A tot en met D). PFM heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van blok A en B. Hiervoor is met Stout een aanneemsom overeengekomen van € 81.324,06 exclusief btw.
2.3.
De werkzaamheden van PFM vingen aan in januari 2019 en bestonden uit het assembleren van gevels en wanden voor de woningen, waarbij gebruik werd gemaakt van bouwen met drystack. Bij deze methode worden (speciaal daartoe voorgeboorde) bakstenen op elkaar bevestigd (gestapeld) met behulp van kunststof noppenblokjes. De werkzaamheden werden door PFM verricht in haar loods in Medemblik.
2.4.
De eerste factuur van PFM aan Stout van 15 juli 2019 ad € 20.000,- exclusief btw (€ 24.200,- inclusief btw) voor de eerste termijn van de door PFM verrichte werkzaamheden is door Stout op 24 juli 2019 voldaan.
2.5.
Bij het project waren meerdere partijen betrokken. Drystack B.V. (hierna: Drystack) zorgde voor het boren van de gevelstenen en leverde de voorgeboorde gevelstenen en de noppenblokjes aan bij PFM. MBS Hybrid Casco B.V. (hierna: MBS) was verantwoordelijk voor het in opdracht en voor rekening van Stout (aan)leveren van de betonnen binnenwanden inclusief isolatie bij PFM, waartegen PFM het prefab metselwerk verwerkte om zodoende tot een volledige prefab wand c.q. gevel te komen. Bouwvervoer B.V. (hierna: Bouwvervoer) verzorgde het transport vanaf de loods waar de prefab wanden en gevels waren samengesteld door PFM, naar de locatie van het project in Boven-Hardinxveld.
2.6.
Bij de realisatie van de drystack gevel- en wanddelen - en bij het vervoer daarvan -zijn fouten gemaakt waardoor daaraan gebreken zijn ontstaan. Stout heeft in opeenvolgende mails vanaf 25 juni 2019 schriftelijk aan MBS, Drystack en PFM aangegeven dat iedereen in de kostenoverschrijding een aandeel heeft, dat er tot een bepaalde kostenverdeling moet worden gekomen, en dat Stout een voorstel zal doen in de verdeling dat in haar visie eerlijk is, waartoe zij in detail zal uitzoeken wie voor welk percentage verantwoordelijk is per wand, per bouwblok.
2.7.
Op 5 september 2019 zijn PFM, Drystack, MBS en Stout bij elkaar gekomen en hebben zij gesproken over het voorstel van Stout voor de verdeling van de ontstane kosten c.q. ontstane schade. [naam 1], uitvinder van de drystack methode en aanwezig als vertegenwoordiger van Drystack, is tijdens dit gesprek weggelopen. Diezelfde dag heeft [naam 2] (projectleider van Stout) per email een overzicht aan partijen (m.u.v. Drystack) verzonden met daarin een in de visie van Stout als hoofdaannemer billijke verdeling van de tot dan toe bekende schade.
2.8.
Op 12 september 2019 heeft PFM schriftelijk akkoord gegeven op het voorstel van Stout dat PFM € 35.149,95 werd toegerekend en dat bedrag zou moeten betalen aan Stout.
2.9.
Stout heeft bij e-mail van 10 oktober 2019 aan PFM aangegeven dat PFM en MBS verantwoording nemen en akkoord gaan met de opstelling van Stout voor de verdeling van de schade, maar dat Drystack en de transporteur geen verantwoording nemen en niet bijdragen in de totale kosten. Ook heeft Stout aangegeven dat zij alleen met PFM en MBS contractuele afspraken heeft en geen contractuele afspraken heeft met Drystack en de transporteur. Stout heeft daarom aan PFM voorgesteld, ter finale afhandeling van het project tussen Stout en PFM, dat PFM de kosten die aan Drystack worden toegerekend
(€ 29.567,59) voor haar rekening neemt, en dat PFM het laat bij haar reeds aan Stout verzonden factuur van 15 juli 2019 ad € 20.000,- exclusief btw. Bij e-mail van 17 oktober 2019 heeft PFM aan Stout bericht met dat voorstel niet akkoord te zijn, en vast te willen houden aan betaling door Stout van het resterende bedrag van de aanneemsom.
2.10.
PFM heeft het resterende bedrag van de aanneemsom ad € 26.174,21 exclusief btw (ofwel € 31.670,79 inclusief btw) op 11 november 2019 gefactureerd aan Stout. Stout heeft deze factuur onbetaald gelaten.
2.11.
Op 9 april 2020 heeft Stout PFM per brief aansprakelijk gesteld voor in totaal een bedrag van € 86.053,08 aan schade, bestaand uit, naast de schadepost ad € 35.149,85, de kosten die zij Drystack toerekent (€ 29.567,59) en de kosten die zij de transporteur toerekent (€ 7.245,51), en bovendien voor nog extra kostenposten (van respectievelijk
€ 300,-, € 7.563,76, € 1.000,-, en € 5.226,27, dus samen € 14.090,03) die Stout heeft moeten maken om blok A bouwnummers 1 t/m 5 te herstellen, en aldus voor nog een extra bedrag ad € 50.903,13.
2.12.
Bij brief van 11 juni 2020 heeft (de advocaat van) PFM op de
aansprakelijkheidstelling door Stout d.d. 9 april 2020 gereageerd. PFM wijst iedere aansprakelijkheid boven een bedrag van € 35.149,95 af.
PFM heeft bij factuur van 16 juni 2020 € 35.149,95 exclusief btw (€ 42.531,44 inclusief btw) bij Stout in rekening gebracht, en bij creditfactuur van diezelfde datum gecrediteerd aan Stout.

3..De vordering in conventie

3.1.
PFM vordert in conventie dat Stout bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot:
I. betaling van een bedrag van € 31.670,79 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 25 november 2019, althans vanaf 25 juni 2020, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van volledige voldoening;
II. betaling van een bedrag van € 1.091,71 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. betaling van de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen twee weken na het vonnis zijn voldaan.
3.2.
Aan haar vordering legt PFM - kort gezegd - het volgende ten grondslag. PFM heeft met Stout een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. PFM heeft op grond van deze overeenkomst werkzaamheden verricht voor Stout. Stout moet hiervoor nog een bedrag van € 31.670,79 (inclusief btw) aan PFM betalen. Stout heeft niet voldaan aan deze betalingsverplichting. PFM vordert nakoming van deze betalingsverplichting.
3.3.
Stout voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van PFM, met veroordeling van PFM in de kosten van de procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De vordering in reconventie

4.1.
Stout vordert in reconventie dat PFM bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot:
I. betaling van een bedrag van € 86.053,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2020 tot en met de dag van volledige voldoening;
II. betaling van een bedrag van € 1.635,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2021 (de dag van indiening van de conclusie van antwoord) tot en met de dag van volledige voldoening;
III. betaling van de kosten van de procedure.
4.2.
Aan haar vordering legt Stout - kort gezegd - het volgende ten grondslag. PFM is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Bij de realisatie van de drystack geveldelen zijn diverse fouten gemaakt en gebreken ontstaan. Zo zat er onder meer een afwijking in de boor, waardoor de geboorde gaatjes in de stenen niet boven elkaar zaten. Dit bemoeilijkte de opstapeling van de stenen en PFM heeft ze ook niet op de juiste manier verwerkt. Het stapelen van de stenen heeft een flinke vertraging opgelopen en er is aanzienlijke schade aan het project ontstaan. PFM dient hiervoor een bedrag van € 86.053,08 aan Stout te vergoeden.
4.3.
PFM heeft verweer gevoerd in reconventie en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in reconventie, met veroordeling van Stout in de kosten van de procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling

in conventie

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat PFM in opdracht van Stout de gefactureerde werkzaamheden ad € 31.670,79 heeft verricht en dat deze werkzaamheden nog niet zijn betaald. Stout betwist op zichzelf ook niet dat zij dit bedrag verschuldigd is, maar stelt dat zij een opeisbare tegenvordering van in totaal € 86.053,08 op PFM heeft, en beroept zich ter zake in conventie op opschorting en verrekening en vordert het meerdere in reconventie.
5.2.
Verrekening is op grond van artikel 6:127 BW mogelijk voor zover vaststaat dat Stout een opeisbare schadevordering heeft op PFM.
5.3.
Zoals hierna in reconventie aan de orde komt heeft Stout een opeisbare schadevordering op PFM van in totaal een hoger bedrag dan € 31.670,79. Zij mocht zich ten aanzien van de door PFM gefactureerde werkzaamheden ad € 31.670,79 dan ook gerechtvaardigd op verrekening beroepen.
5.4.
De vordering in conventie tot betaling van € 31.670,79 wordt afgewezen. De daaraan gerelateerde vorderingen tot betaling van de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten worden eveneens afgewezen.
in reconventie
5.5.
PFM betwist niet dat er tijdens de uitvoering van het project schade is ontstaan en dat een deel daarvan, te weten een bedrag van € 35.149,95, voor haar rekening komt. PFM stelt zich op het standpunt dat er afspraken zijn gemaakt over de schade en dat, nu zij het afgesproken schadebedrag van € 35.149,95 aan Stout heeft voldaan, Stout geen andere opeisbare schadevordering meer heeft op PFM.
Afspraken over schade?
5.6.
Stout betwist dat er een definitieve schaderegeling met PFM tot stand is gekomen. Stout heeft met alle partijen die betrokken waren bij de drystack methode en de daaruit voortvloeiende schade een overeenkomst willen sluiten. Er is echter géén meerpartijenovereenkomst tot stand gekomen, omdat niet alle partijen akkoord zijn gegaan.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de overgelegde correspondentie, waaronder begrepen de e-mail van de projectleider van Stout van 5 september 2019, genoegzaam dat het de bedoeling was van Stout om met alle partijen in één keer een allesomvattende minnelijke regeling te treffen voor de gehele schade en niet, om ter zake met alleen PFM een overeenkomst te sluiten. Dat er door Stout rekening is gehouden met de situatie dat Drystack niet zou betalen danwel dat de email van 5 september 2019 met daarin een verdeling van de schade niet naar Drystack is gestuurd maakt dat niet anders.
5.8.
Voor de totstandkoming van een meerpartijenovereenkomst heeft in beginsel als specifieke voorwaarde te gelden dat allen die als partij de meerpartijenovereenkomst zouden aangaan zich daadwerkelijk hebben verbonden. Zolang niet ook alle anderen die zich mede zouden verbinden, zich daadwerkelijk hebben verbonden, raakt een partij die wel al een verklaring heeft afgelegd dat zij zich heeft willen binden, niet aan de meerpartijenovereenkomst gebonden.
5.9.
Gezien het feit dat Drystack niet akkoord is gegaan met de overeenkomst, moet worden geconcludeerd dat er géén meerpartijenovereenkomst tot stand is gekomen tussen Stout, MBS, Drystack en PFM.
5.10.
Nu ook anderszins niet is gebleken dat er zodanige afspraken zijn gemaakt met PFM over de schadeafhandeling dat deze een kwijting van PFM inhielden na betaling door PFM van € 35.149,95, dient hierna te worden beoordeeld of PFM tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en aansprakelijk kan worden gesteld voor de door Stout gestelde schade.
Door PFM erkende schade ad € 35.149,95
5.11.
PFM erkent een bedrag van € 35.149,95 aan schade verschuldigd te zijn. Niet betwist is dat dit bedrag reeds aan Stout middels creditering is voldaan. Dit bedrag komt aldus niet voor verrekening of toewijzing in aanmerking.
Schade vanwege gebrekkige materialen ad € 29.567,59
5.12.
Stout stelt dat zij bovendien schade heeft geleden als gevolg van de gebreken in het door PFM verwerkte drystack materiaal, welke schade zij in haar voorstel voor een minnelijke regeling aan Drystack had willen toerekenen De hierdoor geleden schade bedraagt € 29.567,59. Voorgaande is door PFM niet betwist. PFM betwist wel dat die schade voor haar rekening dient te komen. Volgens PFM dient Stout zich met haar vordering rechtstreeks tot Drystack te wenden.
5.13.
Uit de offerte van 30 november 2018 zoals door PFM overgelegd als productie 3 bij de dagvaarding, blijkt dat PFM verantwoordelijk is voor het (al dan niet via derden) aanleveren van het drystack materiaal en het verwerken daarvan. Niet betwist is dat PFM in lijn met deze offerte heeft gehandeld en voor de levering van de materialen gecontracteerd heeft met Drystack als haar onderaannemer, en dat Drystack aan PFM factureerde (en niet aan Stout) voor het boren van de stenen en aanleveren van die door haar voorgeboorde stenen en de noppenblokjes bij PFM. Verder is niet in geschil dat er gebreken waren in het aangeleverde drystack materiaal, mede waardoor het werk ondeugdelijk is uitgevoerd.
5.14.
Gelet op artikel 7:760 BW komen de gevolgen van een ondeugdelijke uitvoering van het werk, die te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van door de aannemer gebruikte materialen of hulpmiddelen, voor rekening van de aannemer. Dit betekent dat Stout de schade ad € 29.567,59 op PFM mag verhalen.
Schade ontstaan tijdens vervoer van de geveldelen ad € 7.245,51
5.15.
Stout stelt dat tijdens het vervoer van de (prefab) gevels vanuit de loods in Medemblik naar de bouwplaats in Boven-Hardinxveld schade is ontstaan aan de geveldelen. Deze schade komt neer op een bedrag van € 7.245,51. Voorgaande is door PFM niet betwist. PFM betwist wel dat deze schade voor haar rekening komt. Volgens haar is Bouwvervoer verantwoordelijk voor deze schade en dient Stout zich rechtstreeks tot Bouwvervoer te wenden.
5.16.
Uit de offerte zoals door PFM overgelegd als productie 3 bij de dagvaarding, blijkt dat Stout verantwoordelijk is voor het transportrisico. Stout verwijt echter PFM dat PFM de transporteur geen (goede) instructies heeft gegeven voor het laden, transporteren en lossen van de gevels, en voorts heeft zij tijdens de mondelinge behandeling gesteld en toegelicht dat omtrent het vervoer andere afspraken zijn gemaakt dan blijkt uit de offerte. Zij heeft in het bijzonder aangevoerd dat PFM en MBS het vervoer hebben geregeld met Bouwvervoer en uitdrukkelijk aan Stout hebben aangegeven dat Stout zich hier niet mee moest bemoeien. Verder hebben de in Medemblik samengestelde prefab gevels - zonder dat Stout daarvan op de hoogte was - tussentijds elders opgeslagen gelegen nadat ze uit Medemblik waren opgehaald. PFM heeft deze gang van zaken niet weersproken en heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven dat zij vermoedt dat het bij het afladen en opnieuw opladen op deze tussentijdse opslagplaats (toen PFM er niet bij was om aanwijzingen te geven) waarschijnlijk mis is gegaan. PFM heeft aldus onvoldoende weersproken dat zij de verantwoordelijkheid had voor het vervoer, ánders dan volgens de offerte het geval zou zijn geweest. Dit betekent dat Stout de daardoor veroorzaakte schade ad € 7.245,51 bij PFM mag verhalen.
Overige herstelkosten ad € 14.090,03
5.17.
Tot slot stelt Stout dat PFM een bedrag moet betalen voor de extra kosten die Stout heeft moeten maken om blok A van het project te herstellen. Het gaat om totaal een bedrag van € 14.090,03 aan herstelwerkzaamheden. PFM stelt zich op het standpunt dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om de gebreken, die na de oplevering zijn ontstaan, te bekijken of zelf te herstellen. Voorgaande is door Stout niet betwist.
5.18.
Voor het ontstaan van aansprakelijkheid vanwege wanprestatie is vereist dat Stout PFM in gebreke heeft gesteld en haar een redelijke termijn heeft gegund om alsnog na te komen. Gesteld noch gebleken is dat Stout dit heeft gedaan. Daardoor is het verzuim niet ingetreden en is PFM niet op grond van wanprestatie schadeplichtig geworden. Stout stelt subsidiair dat zij het bedrag van € 14.090,03 heeft verrekend als minderwerk. Bij minderwerk gaat het om werkzaamheden die wel waren overeengekomen maar die op verzoek van de opdrachtgever door de aannemer niet zijn uitgevoerd. Nu de genoemde herstelwerkzaamheden niet tot de opdracht behoorden van PFM, kunnen de kosten niet als minderwerk worden beschouwd.
5.19.
Gelet op al het voorgaande komt de door Stout gestelde schade ad € 14.090,03 niet voor rekening van PFM.
Conclusie
5.20.
Uit het voorgaande volgt dat Stout aan PFM verschuldigd is een bedrag van € 31.670,79 inclusief btw. Stout heeft evenwel op PFM nog een opeisbare schadevordering van in totaal € 36.813,10. Stout mocht deze vordering op PFM verrekenen met het bedrag ad € 31.670,79 dat zij verschuldigd is aan PFM. In reconventie wordt PFM veroordeeld tot betaling aan Stout van het meerdere, zijnde een bedrag van € 5.142,31. De wettelijke rente over dit bedrag wordt als niet weersproken en gegrond op de wet toegewezen vanaf 9 april 2020.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.21.
Stout maakt aanspraak op een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende is gebleken dat aan de wettelijke vereisten is voldaan. Voor de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke incassokosten wordt aansluiting gezocht bij het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De kosten worden berekend aan de hand van de opeisbare schadevordering die Stout op PFM heeft, zijnde een hoofdsom van € 36.813,10. Op grond van de staffel van artikel 2 lid 1 van het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten is een bedrag van € 1.143,13 aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar. De wettelijke rente over dit bedrag wordt als niet weersproken en gegrond op de wet toegewezen vanaf 26 mei 2021.
in conventie en reconventie
Proceskosten
5.22.
In conventie zal PFM als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. In reconventie zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, omdat beide partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld.

6..De beslissing

De rechtbank,
in conventie
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt PFM in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stout vastgesteld op € 2.837,- aan griffierecht en € 1.442,- aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
6.3.
veroordeelt PFM aan Stout te betalen een bedrag van € 5.142,31 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 9 april 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt PFM aan Stout te betalen een bedrag van € 1.143,13 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 mei 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
zowel in conventie als reconventie
6.7.
verklaart het vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door de rolrechter en op 16 maart 2022 uitgesproken in het openbaar.
3538/638