ECLI:NL:RBROT:2022:1966

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
594859
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legitieme portie en schenking binnen familieverband

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee broers, [naam eiser 1] en [naam gedaagde], over de legitieme portie van [naam eiser 1] uit de nalatenschap van hun moeder, [naam erflaatster]. De moeder is overleden op 29 augustus 2019, en de vader, [naam erflater], op 29 maart 2016. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen, waaronder een van 12 mei 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald. De vorderingen van [naam eiser 1] zijn grotendeels voldaan, maar er resteert een geschil over de hoogte van de legitieme portie van [naam eiser 1]. Hij vordert een bedrag van € 461.700,10, terwijl [naam gedaagde] dit betwist en stelt dat het bedrag € 134.743,00 bedraagt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de toetreding van de moeder tot de vennootschap onder firma een schenking aan [naam gedaagde] is geweest. Dit heeft invloed op de berekening van de legitieme portie van [naam eiser 1]. De rechtbank concludeert dat [naam eiser 1] recht heeft op een legitieme portie van € 461.700,10, en dat [naam gedaagde] in totaal € 462.630,75 aan [naam eiser 1] moet betalen, inclusief rente. De rechtbank heeft ook bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit vonnis is een poging om een einde te maken aan een emotioneel en langdurig geschil tussen de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: 594859 / HA ZA 20-379
vonnis van 23 maart 2022
in de zaak van

1..[naam eiser 1], voor zichzelf en als wettelijk

vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon
[naam minderjarige],
2.
[naam eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats eisers],
eisers,
advocaat: (thans) mr. A.J.G. Jukema te Bergschenhoek (gemeente Lansingerland),
tegen
[naam gedaagde], mede in zijn hoedanigheid van executeur
van de nalatenschap van
[naam erflaatster],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat: mr. J.G.A. Linssen te Tilburg.
Partijen worden hierna bij hun voornaam ‘[naam eiser 1]’, ‘[naam minderjarige]’, ‘[naam eiser 2]’ en ‘[naam gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
• het tussenvonnis van 12 mei 2021 waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bepaald en van de aan dat vonnis ten grondslag liggende stukken;
• de akte met producties van [naam gedaagde] van 25 november 2021;
• de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 25 november 2021;
• de akte van [naam eiser 1] en [naam eiser 2] van 12 januari 2022;
• de akte met producties van [naam gedaagde] van 9 februari 2022.

2..De beoordeling

2.1
Het gaat in deze zaak om de nalatenschappen van vader [naam erflater], overleden op 29 maart 2016, en moeder [naam erflaatster], overleden op 29 augustus 2019. De vorderingen van [naam eiser 1], [naam minderjarige] en [naam eiser 2] die in de dagvaarding staan zijn inmiddels voldaan: [naam eiser 1] heeft zijn deel uit de nalatenschap van vader gehad en [naam minderjarige] en [naam eiser 2] hebben hun legaten uit de nalatenschappen van hun grootouders gekregen. [naam gedaagde] moet wat dit betreft alleen nog de onder 4.3 van het tussenvonnis van 12 mei 2021 besproken € 930,65 betalen. De rente die [naam eiser 1] en [naam eiser 2] vorderen over de vorderingen die in de dagvaarding staan is afgewezen (zie 4.4 tussenvonnis 12 mei 2021).
2.2
Het gaat nu nog ‘slechts’ over hoe hoog de legitieme portie van [naam eiser 1] uit de nalatenschap van moeder is. [naam eiser 1] komt uit op een bedrag van € 461.700,10 (nummer 43 van zijn akte van 31 maart 2021). [naam gedaagde] betwist dit bedrag. Het gaat volgens hem om € 134.743,00 (nummer 6 van zijn akte van 9 februari 2022). ‘Het is dramatisch ingewikkeld’, zei de gemachtigde van [naam eiser 1] tijdens de tweede mondelinge behandeling van de zaak op 25 november 2021, doelend op de berekening van de precieze hoogte van de legitieme portie. Er is over benoeming van een deskundige gesproken maar [naam eiser 1] en [naam gedaagde] gaan in hun aktes die zij hebben ingediend na de mondelinge behandeling niet concreet in op wie tot deskundige benoemd moet worden en welke concrete vragen dan aan hem gesteld moeten worden. Het voornaamste onderwerp in die aktes is de vraag of de toetreding van moeder tot de vennootschap onder firma als een schenking aan [naam gedaagde] gezien moet worden. De rechtbank leidt uit een en ander af dat [naam eiser 1] en [naam gedaagde], tweeëneenhalf jaar na de dood van moeder, niet zitten te wachten op een tijdrovende, dure en waarschijnlijk tot nieuwe discussie leidende procedure met een deskundige maar dat zij alleen nog antwoord willen op de vraag of de toetreding van moeder tot de vennootschap een schenking aan [naam gedaagde] is. Is het antwoord op deze vraag ja, dan heeft [naam eiser 1] in beginsel recht op de door hem gevorderde € 461.700,10. Is het antwoord op deze vraag nee, dan heeft [naam eiser 1] recht op een bedrag van € 134.743,00. De zaak terugbrengen naar deze vraag is wellicht te zeer een versimpeling van de kwestie, maar partijen bieden de rechtbank geen aanknopingspunten de zaak op ‘de moeilijke manier’ af te doen. De rechtbank ziet geen aanleiding om [naam gedaagde], zoals hij vraagt onder nummer 9 van zijn laatste akte, nog de gelegenheid te geven te reageren op de hoogte van het door [naam eiser 1] berekende bedrag. Dat had hij immers meteen kunnen doen in zijn akte.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat de toetreding van moeder tot de vennootschap onder firma een schenking aan [naam gedaagde] is geweest. [naam eiser 1] noemt onder nummer 7 van zijn akte van 31 maart 2021 een aantal redenen om dit aan te nemen en deze redenen zijn voldoende om te concluderen dat de toetreding inderdaad alleen [naam gedaagde] ten goede kwam en dus een gift van moeder aan [naam gedaagde] is. Welk eigen belang moeder had bij toetreding blijft onduidelijk. Moeder was bij toetreding tot de vennootschap 77 jaar oud, ze heeft niet in de onderneming gewerkt (en evenmin blijkt dat zij zich toen vader nog leefde intensief met zijn bedrijf bezighield), moeder woonde in [plaatsnaam 1] terwijl het bedrijf in [plaatsnaam 2] zit, moeder ontving geen vergoeding voor haar inbreng en het winstaandeel van moeder stond niet in verhouding tot het door haar ingebrachte kapitaal. De toetreding van moeder is dus in het belang van [naam gedaagde] (en [naam gedaagde] alleen) geweest en dat is op zichzelf prima, maar dat kan niet betekenen dat [naam eiser 1] bij het vaststellen van zijn legitieme portie nu het nakijken heeft. Door de toetreding van moeder als een gift te zien en mee te nemen bij het bepalen van de legitimaire massa, wordt ook recht aan [naam eiser 1] gedaan.
2.4
De conclusie van het voorgaande is kortom dat [naam eiser 1] recht heeft op een legitieme portie van € 461.700,10. Met de onder 2.1 genoemde € 930,65 moet [naam gedaagde] dus in totaal een bedrag van € 462.630,75 aan [naam eiser 1] betalen. [naam gedaagde] wordt ertoe veroordeeld dit te doen. De rente die [naam eiser 1] hierover in zijn akte van 31 maart 2021 vordert is toewijsbaar vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, over het gehele bedrag.
2.5
In het tussenvonnis van 12 mei 2021 is onder 4.5 al gezegd dat [naam eiser 1] en [naam gedaagde] broers zijn, dat [naam gedaagde] de oom van [naam eiser 2] en [naam minderjarige] is en dat het in familieverhoudingen gebruikelijk is om te bepalen dat partijen de eigen kosten van de procedure zelf betalen. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Onder die eigen kosten vallen ook de door [naam eiser 1] gemaakte beslagkosten.
2.6
Dit vonnis wordt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, [naam eiser 1] in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter wel alvast kan afdwingen dat [naam gedaagde] aan hem betaalt waartoe hij in dit vonnis wordt veroordeeld.
2.7
De rechtbank wil tot slot opmerken dat een erfrechtelijk geschil per definitie een pijnlijk geschil is. Het geschil tussen [naam eiser 1] en [naam gedaagde] is geen uitzondering op die regel. ‘Het verleden’ is vaak een belangrijker drijfveer dan de vraag of nu recht op bedrag X of bedrag Y bestaat. Zonder te pretenderen exact te weten wat er speelt, zit de pijn van [naam eiser 1] naar de rechtbank begrijpt bij de vraag waarom moeder hem onterfd heeft. [naam gedaagde] zegt daarop, vrij vertaald: ‘Als we zo gaan beginnen heb ik ook nog wel wat’, doelend op zijn opmerking over gratis werken tot zijn 37e. De emotieloze benadering van een geschil in een vonnis maakt het verleden niet goed. Wat een vonnis wel kan doen is er de ook in het vonnis van 12 mei 2021 genoemde ‘klap’ op geven. Dat is wat de rechtbank in dit vonnis heeft gedaan om zo een streep onder deze slepende kwestie te zetten. Het is uiteraard aan [naam eiser 1] en [naam gedaagde] zelf om te bepalen of zij dit ook zo zien.

3..De beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt [naam gedaagde] om € 462.630,75 aan [naam eiser 1] te betalen, met rente op grond van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
- bepaalt dat partijen ieder de eigen kosten van deze procedure betalen;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
414