Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[naam eiser 1], voor zichzelf en als wettelijk
[naam minderjarige],
[naam eiser 2],
[naam erflaatster],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2022, gaat het om een erfrechtelijk geschil tussen twee broers, [naam eiser 1] en [naam gedaagde], over de legitieme portie van [naam eiser 1] uit de nalatenschap van hun moeder, [naam erflaatster]. De moeder is overleden op 29 augustus 2019, en de vader, [naam erflater], op 29 maart 2016. De rechtbank heeft eerder tussenvonnissen gewezen, waaronder een van 12 mei 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald. De vorderingen van [naam eiser 1] zijn grotendeels voldaan, maar er resteert een geschil over de hoogte van de legitieme portie van [naam eiser 1]. Hij vordert een bedrag van € 461.700,10, terwijl [naam gedaagde] dit betwist en stelt dat het bedrag € 134.743,00 bedraagt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de toetreding van de moeder tot de vennootschap onder firma een schenking aan [naam gedaagde] is geweest. Dit heeft invloed op de berekening van de legitieme portie van [naam eiser 1]. De rechtbank concludeert dat [naam eiser 1] recht heeft op een legitieme portie van € 461.700,10, en dat [naam gedaagde] in totaal € 462.630,75 aan [naam eiser 1] moet betalen, inclusief rente. De rechtbank heeft ook bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Dit vonnis is een poging om een einde te maken aan een emotioneel en langdurig geschil tussen de partijen.