ECLI:NL:RBROT:2022:1951

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
ROT 19/6276 en 19/6407
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheidsverklaring voortgezet speciaal onderwijs en de geldigheidsduur daarvan

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 17 maart 2022, zijn eisers, ouders van twee kinderen die voortgezet speciaal onderwijs volgen, in beroep gegaan tegen de besluiten van het College van Bestuur van de vereniging Samenwerkingsverband Koers VO. De zaak betreft de toelaatbaarheidsverklaringen voor hun kinderen, die zijn afgegeven met een looptijd tot en met 31 juli 2023. Eisers betogen dat deze looptijd onterecht is en dat de toelaatbaarheidsverklaringen tot en met 31 juli 2025 zouden moeten gelden. De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelt dat verweerder, in overeenstemming met zijn beleid, de geldigheidsduur van de toelaatbaarheidsverklaringen heeft vastgesteld op 31 juli 2023. Dit beleid is gebaseerd op de ondersteuningsbehoefte van de leerlingen en de geldende richtlijnen. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat verweerder van zijn beleid had moeten afwijken. De beroepen van eisers worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/6276 en 19/6407

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

1. [naam eiser 1] en [naam eiser 2],eisers
2. [naam eiser 3] en [naam eiser 4],eisers
allen uit [woonplaats eisers]
en
het College van Bestuur van de vereniging Samenwerkingsverband Koers VO, verweerder
(gemachtigde: mr. S.G. van der Galiën).

Procesverloop

In de besluiten van 10 mei 2019 en 17 mei 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder op aanvraag de toelaatbaarheidsverklaringen voortgezet speciaal onderwijs met een looptijd tot en met 31 juli 2021 afgegeven voor [naam 1] en [naam 2].
In de besluiten van 6 november 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de looptijd van de toelaatbaarheidsverklaringen verlengd tot en met 31 juli 2023 en de primaire besluiten voor het overige gehandhaafd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft op verzoek van eisers besloten de beroepen gevoegd te behandelen.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen in de persoon van [naam eiser 1], [naam eiser 2] en [naam eiser 4]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3], voorzitter van het college van bestuur en [naam 4], bestuurssecretaris.

Overwegingen

1. [naam kind 1], geboren in [geboortejaar kind 1] en de zoon van eisers [naam eiser 1] en [naam eiser 2], en [naam kind 2], geboren in [geboortejaar kind 2] en de zoon van eisers [naam eiser 3] en [naam eiser 4], zitten op [naam school], een school voor voortgezet speciaal onderwijs ZMLK. Zij volgen daar voortgezet speciaal onderwijs met uitstroombestemming dagbesteding (taakgericht of activerend). Vanwege hun beperkingen en grote ondersteuningsbehoefte zitten zij in een extra begeleidingsgroep met één-op-één begeleiding en ondersteuning. Met toestemming van eisers heeft [naam school] voor [naam kind 1] en [naam kind 2] aanvragen ingediend voor het verlengen van de toelaatbaarheidsverklaringen voor voortgezet speciaal onderwijs met een looptijd tot 2025, het jaar dat ze beiden twintig jaar worden.
1.1.
Verweerder heeft de aanvragen voor advies voorgelegd aan zijn Adviescommissie Beoordeling Toelaatbaarheid vso (ABT-vso). Op grond van de verkregen adviezen, waarin staat dat een toelaatbaarheidsverklaring past bij de ondersteuningsbehoefte van [naam kind 1] en [naam kind 2], heeft verweerder in de primaire besluiten de toelaatbaarheidsverklaringen afgegeven en [naam kind 1] en [naam kind 2] toegelaten tot het voortgezet speciaal onderwijs in de bekostigingscategorie hoog (cluster 3 MG). De toelaatbaarheidsverklaringen gelden tot en met 31 juli 2019.
1.2.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten en daarover heeft de Landelijke Bezwaaradviescommissie Toelaatbaarheidsverklaringen (LBT) adviezen uitgebracht. Naar aanleiding van deze adviezen heeft verweerder nadere informatie opgevraagd bij [naam school] en de verkregen informatie bij zijn besluiten op bezwaar betrokken. In de bestreden besluiten heeft verweerder de toelaatbaarheidsverklaringen gehandhaafd maar, gezien de ondersteuningsbehoefte van [naam kind 1] en [naam kind 2], de geldigheidsduur van de toelaatbaarheidsverklaringen gewijzigd en verlengd tot en met 31 juli 2023. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat daarmee overeenkomstig zijn beleid de toelaatbaarheidsverklaringen worden afgegeven met een looptijd tot en met het einde van het schooljaar waarin [naam kind 1] en [naam kind 2] 18 jaar worden. In wat eisers hebben aangevoerd ziet verweerder geen bijzondere omstandigheden om van zijn beleid af te wijken. Volgens verweerder is de verkregen informatie van de school afgestemd op de doorgaande leerlijn van 4 tot 20 jaar binnen het onderwijsprogramma van de school maar geeft deze informatie geen grond om in de specifieke situatie van [naam kind 1] en [naam kind 2] af te wijken van de in het beleid neergelegde geldigheidsduur van de toelaatbaarheidsverklaringen. In de aanloop naar het jaar waarin [naam kind 1] en [naam kind 2] 18 jaar worden kan een nieuwe aanvraag worden gedaan om de looptijd van de toelaatbaarheidsverklaringen met twee jaar te verlengen, zodat op dat moment kan worden beoordeeld of verlengde toelating op het voortgezet speciaal onderwijs zinvol is.
2. Eisers betogen dat verweerder ten onrechte de geldigheidsduur van de toelaatbaarheidsverklaringen heeft beperkt tot 31 juli 2023 en dat de toelaatbaarheidsverklaringen een looptijd behoren te hebben tot en met 31 juli 2025. Daartoe voeren zij aan dat verweerder zijn bestreden besluiten onzorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Het beleid dat verweerder voert is niet duidelijk en daarin is ten onrechte een nader toetsingsmoment in het achttiende levensjaar opgenomen. Dit is in strijd met de artikelen 23, 28 en 29 van het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties (het Verdrag). Verder is het beleid in strijd met de Richtlijn toelaatbaarheid ernstig meervoudig beperkte leerlingen tot het SO (speciaal onderwijs) na 1 augustus 2014. Ook is het beleid in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het beleid is niet in overeenstemming met het beleid van de gemeente Rotterdam en dat van andere samenwerkingsverbanden, waarin voor toelaatbaarheidsverklaringen een leeftijdsgrens voor de geldigheidsduur van 20 jaar is opgenomen. Eisers voeren verder aan dat verweerder niet goed heeft gemotiveerd waarom het uitgebreid onderbouwde advies van de school geen grond geeft om in de gevallen van [naam kind 1] en [naam kind 2] af te wijken van het beleid.
2.1.
Eisers hebben in beroep ook naar voren gebracht dat verschillen bestaan tussen de stukken behorende bij de bestreden besluiten die per post en per e-mail zijn verstuurd. In de per post ontvangen bestreden besluiten ontbraken de bijlagen en stond ten onrechte geen rechtsmiddelenclausule vermeld. Ter zitting is vastgesteld dat eisers desondanks tijdig beroep hebben ingesteld en dat ze over de juiste stukken beschikten. Eisers hebben desgevraagd verklaard dat dit geen zelfstandige beroepsgrond is, maar meer een voorbeeld van en een uiting van ongenoegen over hoe verweerder volgens hen met de zaken van hun zoons omgaat. De rechtbank laat dit punt dan ook buiten verdere bespreking.
3. Op grond van artikel 17a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo) is het bevoegd gezag van één of meer scholen voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het zestiende lid.
Op grond van het zesde lid, aanhef en onder c, heeft het samenwerkingsverband in elk geval tot taak het beoordelen of leerlingen aangewezen zijn op het leerwegondersteunend onderwijs, of toelaatbaar zijn tot het praktijkonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven.
Op grond van het zevende lid stelt het samenwerkingsverband ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan vast.
Op grond van het achtste lid, aanhef en onder c, omvat het ondersteuningsplan in ieder geval de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
4. Gelet op artikel 17a, zesde lid, aanhef en onder c, van de Wvo beoordeelt verweerder of [naam kind 1] en [naam kind 2] toelaatbaar zijn voor het voortgezet speciaal onderwijs. Ter zitting is deze bepaling met partijen besproken. Verweerder heeft bij beantwoording van die vraag beoordelingsruimte. Het betekent dat de rechtbank dient te toetsen of verweerder in redelijkheid tot zijn beoordeling heeft kunnen komen.
4.1.
Verweerder heeft beleid vastgesteld ter invulling van de hem toekomende beoordelingsruimte, specifiek over de looptijd van de af te geven toelaatbaarheidsverklaring. Dit staat in de op 23 maart 2016 vastgestelde en ten tijde van belang geldende ‘Richtlijn afgifteduur van een toelaatbaarheidsverklaring binnen samenwerkingsverband Koers VO’ (de beleidsregel).
4.2.
In de beleidsregel staat het volgende.
“Samenwerkingsverband Koers VO hanteert de volgende richtlijn bij het bepalen van de afgifteduur van een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs. Wanneer de uitstroombestemming van een leerling is vastgesteld op arbeid of dagbesteding, is de leeftijd van de leerling leidend bij het bepalen van de afgifteduur. De beste uitstroomleeftijd voor een VSO-leerling varieert per jongere. Het samenwerkingsverband vindt dat er voor een jongere in het VSO een onderwijsinhoudelijke meerwaarde moet zijn bij het volgen van onderwijs op school. Sommige leerlingen hebben meer tijd nodig om zich te ontwikkelen dan andere leerlingen. De ene leerling kan al uitstromen richting arbeid of dagbesteding op 16 of 18 jarige leeftijd, voor een ander is dit pas aan de orde bij 20 jaar. Het uitgangspunt is dat er voor leerlingen in het VSO met uitstroombestemming arbeid of dagbesteding door het samenwerkingsverband een TLV wordt afgegeven t/m 18 jaar. Op deze leeftijd wordt al dan niet een nieuwe TLV aangevraagd.”
(…)
“Bij het bepalen van de afgifteduur van de TLV zijn de volgende factoren leidend:
- of de leerling onderwijs volgt op didactisch niveau (PrO t/m VWO: uitstroombestemming vervolgonderwijs of arbeid) of onderwijs volgt binnen het vso cluster 3 met uitstroombestemming arbeid of dagbesteding.
- de klas waarin de leerling instroomt (bij onderwijs op didactisch niveau) of de leeftijd van de leerling ten tijde van het aanvragen van de TLV.
- de aard van de benodigde ondersteuning en daarmee samenhangend de mogelijke terugkeer naar regulier vo of een lagere bekostigingscategorie
- of het een nieuwe leerling betreft (leerling die op dat moment geen vso-onderwijs volgt met TLV/CvI-indicatie) of dat het een herbeoordeling betreft (TLV wordt aangevraagd door vso-school waar de leerling op dat moment onderwijs volgt).”
(…)
“Algemene opmerkingen:
-(…)
- de richtlijn is zo opgesteld dat de vso-school in principe maar één keer een herbeoordeling hoeft aan te vragen voor vso-leerlingen waarvan duidelijk is dat de ondersteuningsbehoefte zo groot is dat deze ondersteuning alleen geboden kan worden binnen een vso-school.”
(…)
“Opmerkingen specifiek gericht op het VSO cluster 3, met uitstroombestemming arbeid en dagbesteding:
- indien duidelijk [is] dat terugstroom naar het regulier VO of een lagere bekostigingscategorie niet aan de orde is, wordt er voor leerlingen in het VSO cluster 3 met uitstroombestemming arbeid of dagbesteding een TLV afgegeven t/m 18 jaar.
- wanneer blijkt dat onderwijs voorliggend blijft na het 18e jaar, kan de vso-school een nieuwe TLV aanvragen. Deze kan, afhankelijk van het perspectief van de jongere, afgegeven worden voor 1 of 2 schooljaren.”
4.3.
Dat [naam kind 1] en [naam kind 2], gezien hun beperkingen en ondersteuningsbehoefte, toelaatbaar zijn voor het voortgezet speciaal onderwijs in de bekostigingscategorie hoog (cluster 3) is niet in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder aan de toelaatbaarheidsverklaringen een geldigheidsduur heeft kunnen verbinden die eindigt op 31 juli 2023.
4.4.
Hoewel verweerder in de primaire besluiten nog toelaatbaarheidsverklaringen voor [naam kind 1] en [naam kind 2] heeft afgegeven met een looptijd tot 31 juli 2021, is hij daar in de bestreden besluiten op terug gekomen en heeft hij de looptijd gesteld op een termijn tot en met 31 juli 2023. Daarmee heeft verweerder gehandeld in overeenstemming met de beleidsregel. Anders dan eisers, vindt de rechtbank het beleid wel duidelijk. Uit de beleidsregel volgt dat verweerder voor leerlingen in cluster 3 voortgezet speciaal onderwijs met uitstroombestemming dagbesteding, zoals [naam kind 1] en [naam kind 2], een toelaatbaarheidsverklaring afgeeft tot en met het schooljaar waarin de leerling 18 jaar wordt. Op dat moment wordt bezien of een toelaatbaarheidsverklaring wordt afgegeven voor de volgende schooljaren tot en met het schooljaar waarin de jongens twintig jaar worden.
4.5.
Eisers hebben de beleidsregel ter discussie gesteld.
4.5.1.
Het betoog van eisers dat de beleidsregel in strijd is met het Verdrag slaagt niet. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in artikel 1 van het Verdrag staat dat voor de toepassing van dit Verdrag onder een kind ieder mens jonger dan achttien jaar wordt verstaan, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt. Dit betekent dat, daargelaten of het Verdrag rechtstreekse werking heeft, het Verdrag niet van betekenis is voor dit geschil, dat nu juist gaat over de geldigheidsduur van de toelaatbaarheidsverklaringen ná het jaar waarin [naam kind 1] en [naam kind 2] achttien jaar worden.
4.5.2.
De rechtbank ziet in wat eisers hebben gesteld evenmin aanknopingspunten om de beleidsregel in strijd te achten met artikel 39, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra. In dit artikel is onder meer bepaald dat de leerlingen het voortgezet speciaal onderwijs uiterlijk aan het einde van het schooljaar waarin de leeftijd van 20 jaar is bereikt, verlaten. Voor zover in de beleidsregel is neergelegd dat de uitstroomleeftijd van leerlingen naar arbeid of dagbesteding varieert maar dat aan leerlingen onderwijs wordt geboden uiterlijk tot en met het schooljaar waarin zij twintig jaar worden, is dat in overeenstemming met deze bepaling. Dat in de beleidsregel een beoordelingsmoment is opgenomen voor een verlenging van de afgegeven toelaatbaarheidsverklaring, is niet in strijd met deze bepaling.
4.5.3.
Verder is de beleidsregel volgens eisers in strijd met de Richtlijn toelaatbaarheid ernstig meervoudig beperkte leerlingen tot het SO (speciaal onderwijs) na 1 augustus 2014. Eisers noemen dit een eigen richtlijn van verweerder maar de rechtbank stelt vast dat deze richtlijn een advies is van de PO-raad, VO-raad, de MBO-raad en het steunpunt passend onderwijs aan de samenwerkingsverbanden, zoals verweerder. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de richtlijn een advies is, waaraan hij niet is gebonden.
4.5.4.
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting zijn standpunt in de bestreden besluiten nog eens toegelicht. Dat komt er op neer dat hij een toelaatbaarheidsverklaring altijd voor de resterende duur van de opleiding verleent tot en met het schooljaar waarin de leerling achttien jaar wordt, zodat de school niet steeds om verlenging hoeft te verzoeken. Vervolgens is rond het schooljaar waarin de leerling achttien jaar wordt een volgend beoordelingsmoment ingebouwd. Dan kan aan de hand van de informatie en expertise van de school worden bekeken of het zinvol is dat voor nog eens twee jaar, tot het jaar waarin de leerling twintig jaar wordt, de toelaatbaarheidsverklaring verlengd wordt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verblijfsduur op een school voor voortgezet speciaal onderwijs voor een leerling met het uitstroomprofiel dagbesteding functioneel dient te zijn en dat de leerling in beginsel uitstroomt na het tenminste bereiken van de leeftijd waarop hij niet meer leerplichtig is en nadat hij een plaats heeft verworven in een instelling voor dagactiviteiten. Verweerder hanteert daarbij als uitgangspunt dat er voor een leerling op het voortgezet speciaal onderwijs een onderwijsinhoudelijke meerwaarde moet zijn bij het volgen van onderwijs op school. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de beleidsregel kennelijk onredelijk is. Op de zitting hebben eisers uitgelegd welke zorg zij hebben over de toekomst van hun zoons als het gaat over de mogelijkheden van onderwijs, ondersteuning, opvang en dagbesteding. De rechtbank begrijpt de zorg en de onzekerheid die eisers hebben over het feit dat de school straks opnieuw de toelaatbaarheid van [naam kind 1] en [naam kind 2] moet aanvragen, en de administratieve last die dat ook weer meebrengt. Maar de rechtbank vindt dat het verweerder, gegeven de hem toekomende beoordelingsruimte, vrij staat om te kiezen voor een beleid, waarin er gedurende de periode dat een leerling is toegelaten tot het voortgezet speciaal onderwijs, nog éénmaal, in het jaar waarin de leerling achttien jaar wordt, te evalueren en te beoordelen of er nog te behalen onderwijsdoelen zijn en het voor deze leerling zinvol is om de toelaatbaarheidsverklaring voor twee jaar te verlengen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder ter zitting over dat tweede beoordelingsmoment heeft benadrukt dat ook dan het advies van de school over de toelaatbaarheid voor hem leidend is. Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat het hem niet bekend is dat ooit eerder een aanvraag van een school voor verlening van de toelaatbaarheidsverklaring vanaf het achttiende jaar is afgewezen. Verder betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verweerder ter zitting heeft gewezen op de inmiddels geldende beleidsregel ‘Afgifteduur van een toelaatbaarheidsverklaring bij samenwerkingsverband Koers VO’ van 27 mei 2021, waarin het beleid is neergelegd dat straks op het tweede beoordelingsmoment van toepassing zal zijn. Daarin staat dat op de leeftijd van 18 jaar al dan niet een nieuwe toelaatbaarheidsverklaring wordt aangevraagd, maar dat het proces op weg naar deze eventuele nieuwe afgifte al eerder begint omdat hier verschillende partijen bij betrokken zijn, die samen overleggen over het gewenste vervolg. De ouders spelen hierbij een belangrijke rol.
4.5.5.
Hun beroep op het gelijkheidsbeginsel hebben eisers gemotiveerd door te wijzen op het beleid van andere samenwerkingsverbanden. Volgens hen zijn er ook in de regio Rijnmond, zoals in Lansingerland en Schiedam, samenwerkingsverbanden die beleid hanteren waarin toelaatbaarheidsverklaringen wel tot en met 20 jaar worden afgegeven. Het gevolg hiervan is dat er binnen de school van [naam kind 1] en [naam kind 2] andere kinderen zijn, soms zelfs in dezelfde klas, die wel een toelaatbaarheidsverklaring hebben met een looptijd tot en met 20 jaar. De rechtbank begrijpt wel dat dit willekeurig en oneerlijk kan overkomen maar dit laat onverlet dat artikel 17a, zesde lid, aanhef en onder c, van de Wvo nu juist regelt dat elk samenwerkingsverband zelf mag beoordelen of een kind toelaatbaar is voor het voortgezet speciaal onderwijs en daarvoor zijn eigen beleid kan en mag vaststellen. Dit betekent dat, hoe gek het misschien ook klinkt, de situatie die eisers beschrijven juridisch gezien geen strijd met het gelijkheidsbeginsel oplevert. Het beleid van verweerder behandelt alle kinderen zoals [naam kind 1] en [naam kind 2] gelijk, in die zin dat zonder uitzondering een toelaatbaarheidsverklaring wordt afgegeven tot en met het jaar waarin ze achttien jaar worden. In dit verband heeft verweerder nog gewezen op de brief aan de Tweede Kamer van de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 20 december 2019, waarin staat dat het niet erg is dat het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring voor het voortgezet speciaal onderwijs voor leerlingen ouder dan 16 of 18 jaar verschillend wordt ingevuld.
4.6.
Over de vraag of verweerder had behoren af te wijken van de beleidsregel, overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Verweerder dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840).
4.7.
De rechtbank vindt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in dit geval geen sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld, die maken dat hij van de beleidsregel behoorde af te wijken. De rechtbank zal uitleggen waarom zij tot dat oordeel is gekomen. Uit het advies herbeoordeling, de deskundige onderbouwing van de toelaatbaarheidsverklaringen en de nadere informatie van de school die in de aanvraag is neergelegd blijkt dat [naam kind 1] en [naam kind 2] op dit moment een intensieve ondersteuningsbehoefte hebben. Verweerder heeft in al deze gegevens echter geen noodzaak gezien om toelaatbaarheidsverklaringen af te geven voor een langere geldigheidsduur dan in de beleidsregel is neergelegd. Op advies van het LBT heeft verweerder de school in de bezwaarfase de gelegenheid gegeven om nadere informatie aan te leveren over [naam kind 1] en [naam kind 2], om te bezien of die informatie reden geeft om alsnog van de beleidsregel af te wijken. In de brieven van 30 oktober 2019 heeft de school informatie gegeven over de ontwikkeling van [naam kind 1] en [naam kind 2] vanuit het leerlingvolgsysteem (TOPP). De school beschrijft hoe [naam kind 1] en [naam kind 2] zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld en hoe zij zich nog steeds ontwikkelen. De school laat zien dat [naam kind 1] en [naam kind 2] groeien in hun ontwikkeling en dat er geen reden is om te verwachten dat deze groei de komende jaren niet doorzet. De school zet deze informatie af tegen de gebruikte leerlijnen binnen het geboden onderwijsprogramma. Dit onderwijsprogramma is gericht op een doorgaande leerlijn voor leerlingen van 4 tot 20 jaar. Volgens verweerder zijn het hele systeem en alle leerlijnen gebaseerd op een uitstroom bij 20 jaar. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit dus geldt voor alle leerlingen van de school, wat maakt dat verweerder verwacht dat er op basis van de aangevoerde gegevens zelden sprake zal zijn van individuele uitzonderingen. De extra informatie onderbouwt volgens verweerder onvoldoende waarom hij in de specifieke situatie van [naam kind 1] en [naam kind 2] moet afwijken van de beleidsregel, anders dan dat dit past binnen de leerlijnen zoals gehanteerd op de school. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Uit de informatie van de school blijkt dat er, gelet op het ambitieniveau gericht op het uitstroomprofiel taakgerichte dagbesteding, nog onderwijsdoelen te behalen zijn. Verweerder heeft daaruit niet hoeven afleiden dat ten tijde van de bestreden besluiten al op voorhand zonder meer vaststond dat het volgen van voortgezet speciaal onderwijs tot en met het schooljaar waarin ze twintig jaar worden voor [naam kind 1] en [naam kind 2] aangewezen is. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat die beoordeling aan de hand van de alsdan beschikbare actuele informatie het beste kan plaatsvinden op het tweede beoordelingsmoment in 2023. De informatie over beide jongens die eisers bij brief van 1 februari 2022 hebben overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding voor een andere conclusie.
4.8.
Gelet op het voorgaande is de conclusie samengevat als volgt. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de toelaatbaarheidsverklaringen een onredelijk korte of willekeurige duur heeft gegeven. Verweerder heeft overeenkomstig zijn beleid gehandeld. Dat beleid is niet onredelijk. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat wat eisers hebben aangevoerd geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de gevolgen voor eisers onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, zodat hij geen grond hoefde te zien om van de beleidsregel af te wijken. Dit betekent dat verweerder in redelijkheid aan de toelaatbaarheidsverklaringen voor [naam kind 1] en [naam kind 2] een geldigheidsduur heeft kunnen geven die eindigt op 31 juli 2023.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V. van Dorst, voorzitter, en mr. P. Vrolijk, en mr. M.G.L. de Vette, leden, in aanwezigheid van S.M.E. van Oosterbosch, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
Griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.