ECLI:NL:RBROT:2022:1914

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
9540014 / CV EXPL 21-37451
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Vestia en een horecagelegenheid over een huurovereenkomst. De huurovereenkomst, die op 1 september 2019 was aangegaan, liep tot 31 augustus 2024. De huurster, [naam horecagelegenheid], was in gebreke gebleven met de betaling van de huur, met een achterstand van € 7.267,42. Ondanks aanmaningen heeft de huurster niet voldaan aan haar betalingsverplichtingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 januari 2022 was de huurster niet verschenen, terwijl zij daartoe was opgeroepen.

Stichting Vestia vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter overwoog dat de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De huurster had de achterstand niet betwist, maar stelde dat deze was ontstaan door het uitblijven van betalingen door een onderhuurder. De kantonrechter oordeelde dat dit de huurster niet ontsloeg van haar verplichtingen jegens Stichting Vestia.

De vordering van Stichting Vestia werd toegewezen. De kantonrechter ontbond de huurovereenkomst en veroordeelde de huurster tot ontruiming van het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de huurster veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, rente en buitengerechtelijke kosten, en tot vergoeding van schade over de periode na de ontruiming. De proceskosten werden eveneens aan de huurster opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9540014 / CV EXPL 21-37451
uitspraak: 18 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V. te Rotterdam,
tegen
[naam horecagelegenheid]
,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door de heer [persoon A] , bestuurder, en bijgestaan door een gemachtigde, de heer [persoon B] .
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Stichting Vestia’ en ‘ [naam horecagelegenheid] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de dagvaarding van 8 november 2021, met een productie;
  • de aantekeningen van de rolzitting van 16 november 2021, waar namens [naam horecagelegenheid] mondeling verweer is gevoerd en een productie is overgelegd;
  • het tussenvonnis van 29 november 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 19 januari 2022 van de zijde van Stichting Vestia, met drie producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2022. De heer [persoon C] is namens de gemachtigde van Stichting Vestia verschenen. [naam horecagelegenheid] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen, terwijl van haar ook geen bericht van verhindering werd ontvangen. Stichting Vestia is in de gelegenheid gesteld haar stellingen nader toe te lichten. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Tussen Stichting Vestia als verhuurster en [naam horecagelegenheid] als huurster bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan [adres] , [postcode] te Rotterdam (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan op 1 september 2019 en eindigt op 31 augustus 2024.
2.2.
Uit hoofde van de huurovereenkomst is [naam horecagelegenheid] gehouden aan Stichting Vestia maandelijks bij vooruitbetaling huurpenningen te voldoen, laatstelijk een bedrag van € 678,88.
2.3.
Bij brief van 17 september 2021 heeft de gemachtigde van Stichting Vestia [naam horecagelegenheid] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 5.253,93 aan achterstallige huur en bijkomende kosten.
2.4.
De huurachterstand bedraagt thans € 7.267,42, berekend tot en met januari 2022.

3..Het geschil

3.1.
Stichting Vestia vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [naam horecagelegenheid] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan Stichting Vestia van een bedrag van € 7.267,42 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand januari 2022, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding, de vervallen rente van € 12,70, (een bedrag gelijk aan) de huurbedragen na 1 februari 2022 tot aan de expiratiedatum en de buitengerechtelijke incassokosten van € 702,03 (inclusief btw). Tevens vordert Stichting Vestia [naam horecagelegenheid] in de proceskosten te veroordelen.
3.2.
Aan haar vordering heeft Stichting Vestia – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [naam horecagelegenheid] , ondanks aanmaning daartoe, in gebreke is gebleven met volledige betaling van de huurtermijnen.
3.3.
[naam horecagelegenheid] heeft de huurachterstand niet betwist. Volgens de vertegenwoordiger van [naam horecagelegenheid] heeft de voorzitter van de stichting, de inmiddels overleden heer [persoon D] , zonder medeweten van de overige vier bestuurders op naam van de stichting een huurovereenkomst gesloten. Het gehuurde is thans onderverhuurd aan een derde waarmee mondelinge afspraken zijn gemaakt. De onderhuurder is gestopt met betaling aan Stichting Vestia, waardoor de betalingsachterstand is ontstaan.

4..De beoordeling

4.1.
[naam horecagelegenheid] heeft de vordering inhoudelijk niet betwist, maar de oorzaak van de betalingsachterstand uiteengezet, te weten het uitblijven van betalingen door de onderhuurder aan Stichting Vestia. De kantonrechter overweegt dat dit [naam horecagelegenheid] niet ontslaat van haar betalingsverplichting jegens Vestia uit hoofde van de huurovereenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling is namens Stichting Vestia bovendien gesteld dat zij niet bekend was met de gestelde onderhuur en daar ook geen toestemming voor zou hebben gegeven.
4.2.
De vordering is op de wet gegrond en de hoogte van de betalingsachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde. De vordering wordt dan ook toegewezen, met inachtneming van het volgende.
4.3.
De vordering omvat vergoeding van schade bestaande uit gederfde huurinkomsten over de tijd dat de huurovereenkomst, indien niet ontbonden, zou hebben voortgeduurd. Over de periode nadat ontruiming heeft plaatsgehad is begroting van die schade op grond van de beschikbare gegevens niet mogelijk. Daarom zal de kantonrechter ambtshalve wat dit deel van de schade betreft [naam horecagelegenheid] veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat.
4.4.
De ontruimingstermijn wordt gesteld op zeven dagen na betekening van dit vonnis.
4.5.
[naam horecagelegenheid] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [naam horecagelegenheid] om aan Stichting Vestia te betalen € 7.982,15 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand januari 2022, rente en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 7.267,42 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [naam horecagelegenheid] om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [naam horecagelegenheid] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Stichting Vestia te stellen;
veroordeelt [naam horecagelegenheid] om aan Stichting Vestia te betalen € 678,88 per maand met ingang van de maand februari 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste maand voor een gehele te rekenen;
veroordeelt [naam horecagelegenheid] tot vergoeding van schade over de periode nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden tot ten laatste 1 september 2024, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [naam horecagelegenheid] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stichting Vestia vastgesteld op € 628,39 aan verschotten en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[46009]