ECLI:NL:RBROT:2022:1913

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
15 maart 2022
Zaaknummer
9401165 \ CV EXPL 21-27902
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis in huurzaken met betrekking tot Stichting Havensteder en huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. Eiser in verzet, [persoon B], was niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens gedaagde in verzet sub 2, [gerechtsdeurwaarderskantoor]. De kantonrechter bekrachtigde het eerder gewezen verstekvonnis van 14 november 2018, waarin [persoon B] was veroordeeld tot betaling van achterstallige huur aan Stichting Havensteder. De procedure begon met een huurovereenkomst tussen Stichting Havensteder en [persoon B], waarbij het Intakeloket Ondersteuning Statushouders van de Gemeente Rotterdam garant stond voor de eerste maand huur. Na meerdere aanmaningen tot betaling, en een ontruiming van het gehuurde, heeft Stichting Havensteder een vordering ingesteld. [persoon B] voerde in verzet aan dat er geen rechtsgeldige huurovereenkomst was, maar de kantonrechter oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand was gekomen. De kantonrechter oordeelde dat Stichting Havensteder gerechtvaardigd kon vertrouwen op de huurovereenkomst, ondanks de beweringen van [persoon B]. De vordering van [persoon B] werd afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9401165 \ CV EXPL 21-27902
uitspraak: 25 februari 2022
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..de stichting

Stichting Havensteder,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
2. [gerechtsdeurwaarderskantoor]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in verzet,
vertegenwoordigd door [persoon A] te [plaats A] ,
tegen
[persoon B],
wonende te [plaats B] ,
gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. J. de Haan te Cuijk.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Stichting Havensteder’, ‘ [gerechtsdeurwaarderskantoor] ’ en ‘ [persoon B] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de inleidende dagvaarding van 16 oktober 2018;
  • het verstekvonnis van 14 november 2018;
  • de verzetdagvaarding van 6 augustus 2021, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in oppositie van de zijde van [gerechtsdeurwaarderskantoor] ;
  • de conclusie van antwoord in oppositie van de zijde van Stichting Havensteder, met productie 1 tot en met 17;
  • de akte rectificatie partijaanduiding van de zijde van [persoon B] ;
  • de conclusie van repliek in oppositie, met producties 1 en 2;
  • het tussenvonnis van 1 november 2021 van de kantonrechter van deze rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van de zijde van Stichting Havensteder, met productie 1 tot en met 5.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. Mevrouw [persoon C] is namens de gemachtigde van Stichting Havensteder verschenen. De heer [persoon B] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. de Haan en door de heer [persoon D] als tolk. Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen Stichting Havensteder als verhuurster en [persoon B] als huurder is, met ondersteuning van het Intakeloket Ondersteuning Statushouders van de Gemeente Rotterdam (hierna: het IOS), een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woonruimte aan de [adres] , [postcode] te Rotterdam (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan op 23 april 2018.
2.2.
Het IOS, dan wel de Gemeente Rotterdam heeft garant gestaan voor betaling van de eerste maand huur en bijkomende kosten van het gehuurde.
2.3.
Bij brieven en/of e-mailberichten van 18 en 21 september 2018 heeft de gemachtigde van Stichting Havensteder [persoon B] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 2.406,28 binnen vijftien dagen na ontvangst van de brieven en bij brieven van 11 en 15 oktober 2018 tot betaling van € 3.447,36, respectievelijk € 3.448,28 binnen vijf dagen.
2.4.
Per e-mailberichten van 19 september 2018 en 11 en 15 oktober 2018 heeft [persoon B] aan de gemachtigde van Stichting Havensteder bericht dat hij is vertrokken naar Libanon, met vermelding van zijn mobiele telefoonnummer.
2.5.
Bij onder zaaknummer 7300774 \ CV EXPL 18-45599 gewezen verstekvonnis van 14 november 2018 van de kantonrechter van deze rechtbank (hierna: het verstekvonnis) is [persoon B] overeenkomstig de eis van Stichting Havensteder als volgt veroordeeld:

3. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 3.447,36 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand oktober 2018, rente en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 3.007,85 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt gedaagde om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege gedaagde daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van eiseres te stellen;
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen € 601,57 per maand met ingang van de maand november 2018 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, ook die laatste maand voor een gehele te rekenen;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 575,91 aan verschotten en € 175,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.”
2.6.
Bij exploot van 21 november 2018 is het verstekvonnis aan [persoon B] betekend en is de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 18 december 2018. De ontruiming heeft op voornoemde datum plaatsgevonden.
2.7.
Per e-mail van 28 februari 2019 heeft de gemachtigde van Stichting Havensteder [persoon B] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 8.087,11 vóór 10 maart 2019. [persoon B] heeft hierop diezelfde dag opnieuw gereageerd dat hij naar Libanon is vertrokken.
2.8.
Bij brief van 2 juli 2021 heeft de gemachtigde van Stichting Havensteder [persoon B] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 7.095,09 aan hoofdsom, nakosten, overige kosten en rente.
2.9.
Per e-mail van 1 november 2021 heeft mevrouw [persoon E] , in haar hoedanigheid van Ketenregisseur statushouders bij de Gemeente Rotterdam, het volgende, voor zover thans van belang, bericht:
“Ook hebben wij begin 2018 contact gehad met Havensteder of de huur betaald [was], aangezien wij wisten dat hij aan het werk zou gaan, moest hij zelf de huur betalen. Havensteder meldde ons toen dat de huur niet binnenkwam.”

3..Het geschil

3.1.
Stichting Havensteder heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen Stichting Havensteder zal ontbinden en [persoon B] zal veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. Daarnaast heeft Stichting Havensteder gevorderd [persoon B] te veroordelen tot betaling van € 3.445,36 aan hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, tot betaling van € 601,57 per maand dat [persoon B] het gehuurde na 31 oktober 2018 in gebruik heeft, en tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft Stichting Havensteder – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – ten grondslag gelegd dat [persoon B] , ondanks aanmaning daartoe, in gebreke is gebleven met volledige betaling van de huurtermijnen van juni tot en met oktober 2018.
3.3.
[persoon B] heeft bij verzetdagvaarding gevorderd hem te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen hem uitgesproken veroordeling, met veroordeling van Stichting Havensteder in de proceskosten.
3.4.
[persoon B] heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Hoewel [persoon B] bij verzetdagvaarding heeft aangevoerd dat hij nooit een huurovereenkomst heeft gesloten met Stichting Havensteder ter zake het gehuurde, heeft hij bij conclusie van repliek in verzet aangevoerd dat geen sprake is geweest van een rechtsgeldige huurovereenkomst in de zin van de artikelen 6:217 jo. 7:201 BW. Hij heeft nooit in het gehuurde gewoond en heeft geen huur betaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon B] subsidiair aangevoerd dat ingevolge de redelijkheid en billijkheid de huurachterstand beperkt dient te worden tot 1 juli 2018.

4..De beoordeling

ontvankelijkheid vordering in verzet jegens [gerechtsdeurwaarderskantoor]
4.1.
Vooropgesteld wordt dat het verstekvonnis is gewezen tussen Stichting Havensteder en [persoon B] en dat [persoon B] in de verzetprocedure zowel Stichting Havensteder als [gerechtsdeurwaarderskantoor] heeft betrokken door de verzetdagvaarding aan hen te laten betekenen.
4.2.
[gerechtsdeurwaarderskantoor] heeft bij conclusie van antwoord in oppositie aangevoerd dat zij geen procespartij is in de verstekprocedure. Zij heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van [persoon B] in zijn vordering in verzet jegens [gerechtsdeurwaarderskantoor] , kosten rechtens.
4.3.
[persoon B] heeft bij akte rectificatie van partijaanduiding verzocht [gerechtsdeurwaarderskantoor] niet langer als gedaagde in verzet sub 2 aan te merken en te bepalen dat Stichting Havensteder de enige gedaagde in verzet is.
4.4.
Overwogen wordt dat [persoon B] voor rectificatie van de gedaagden in verzet een herstelexploot had moeten uitbrengen in plaats van een akte rectificatie partijaanduiding. Nu [persoon B] dat heeft nagelaten, wordt hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering in verzet jegens [gerechtsdeurwaarderskantoor] .
4.5.
[persoon B] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gerechtsdeurwaarderskantoor] in de verzetprocedure veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gerechtsdeurwaarderskantoor] begroot op € 109,- (een half punt à € 218,-) aan salaris voor de gemachtigde.
petitum verzetdagvaarding
4.6.
[persoon B] heeft in zijn verzetdagvaarding geconcludeerd tot ontheffing van de tegen hem in het verstekvonnis uitgesproken veroordeling. De kantonrechter begrijpt het standpunt van [persoon B] aldus dat wordt geconcludeerd tot vernietiging van het verstekvonnis.
vordering in verzet jegens Stichting Havensteder
4.7.
Allereerst is aan de orde de vraag of tussen Stichting Havensteder en [persoon B] rechtsgeldig een huurovereenkomst tot stand is gekomen.
4.8.
In reactie op de stellingen van Stichting Havensteder dat de huurovereenkomst op 23 april 2018 door [persoon B] is getekend, het IOS betrokken is geweest bij de totstandkoming van die overeenkomst en [persoon B] op het adres van het gehuurde stond ingeschreven in de Basisregistratie Personen (hierna: het BRP), heeft [persoon B] primair aangevoerd dat van een rechtsgeldige huurovereenkomst in de zin van de artikelen 6:217 jo. 7:201 BW geen sprake is geweest. Volgens [persoon B] is hij buiten zijn medeweten om door het IOS ingeschreven in de Gemeentelijke Basisregistratie [de kantonrechter begrijpt: het BRP]. Hij heeft nooit in het gehuurde willen wonen, er niet gewoond en zelf geen huurtermijnen betaald. Voorts heeft [persoon B] aangevoerd dat Stichting Havensteder hem nooit heeft gebeld en/of navraag gedaan over het verblijf van [persoon B] in het gehuurde en/of het gehuurde bezocht. Hoewel Stichting Havensteder wist dat [persoon B] geen Nederlands kon lezen en schrijven, is hij alleen per brief en e-mail gesommeerd tot betaling, ook nadat [persoon B] per e-mail aangaf weer in Libanon te verblijven.
4.9.
Een overeenkomst tussen partijen is een meerzijdige rechtshandeling en komt tot stand door aanvaarding van een daartoe strekkend aanbod (artikel 6:217 lid 1 BW). Een rechtshandeling vereist een op het rechtsgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (artikel 3:33 BW). Verklaringen kunnen, tenzij anders bepaald, in iedere vorm geschieden en kunnen in een of meer gedragingen besloten liggen (artikel 3:37 BW). Verder geldt dat een partij geen beroep kan doen op het ontbreken van een met een verklaring in de zin van artikel 3:37 BW overeenstemmende wil, wanneer bij de wederpartij een gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat een verklaring of gedraging een bepaalde strekking heeft gehad (artikel 3:35 BW).
4.10.
Gelet op het feit dat [persoon B] zelf de huurovereenkomst heeft getekend, op het adres van het gehuurde is ingeschreven en (door het IOS, dan wel de Gemeente Rotterdam namens [persoon B] ) de eerste maand huur is betaald, mocht Stichting Havensteder er naar het oordeel van de kantonrechter gerechtvaardigd op vertrouwen dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand was gekomen. Als al juist zou zijn dat [persoon B] , zoals hij aanvoert, niet in het gehuurde wilde wonen en buiten zijn medeweten om in het BRP is ingeschreven op het adres van het gehuurde, dan had Stichting Havensteder dit in het licht van het hiervoor overwogene niet als zodanig hoeven te begrijpen. Daar komt bij dat het voor de rechtsgeldigheid van de huurovereenkomst niet vereist is dat [persoon B] daadwerkelijk op het adres van het gehuurde heeft verbleven.
4.11.
Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat tussen Stichting Havensteder en [persoon B] een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Dit betekent dat [persoon B] in beginsel gehouden is tot betaling van huurtermijnen.
4.12.
Voor zover [persoon B] subsidiair een beroep heeft gedaan om naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de huurachterstand te beperken tot 1 juli 2018, het moment dat Stichting Havensteder wist of had kunnen weten dat [persoon B] niet langer in het gehuurde verbleef (zie 2.9), wordt het volgende overwogen. De toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid dient met de nodige terughoudendheid te worden betracht. Hoewel het Stichting Havensteder gesierd zou hebben eerder dan 18 september 2018 contact op te nemen met (een contactpersoon van) [persoon B] over de ontstane huurachterstand, dan wel op een andere manier contact te zoeken met [persoon B] dan zij heeft gedaan, brengt dit naar het oordeel van de kantonrechter niet met zich dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Stichting Havensteder de gehele huurachterstand vordert.
4.13.
Het voorgaande betekent dat het op 14 november 2018 onder zaaknummer 7300774 \ CV EXPL 18-45599 gewezen verstekvonnis terecht is gewezen en bekrachtigd wordt. De vordering van [persoon B] wordt afgewezen.
proceskosten
4.14.
Omdat [persoon B] de partij is die ongelijk krijgt, wordt hij veroordeeld in de proceskosten van Stichting Havensteder in de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stichting Havensteder begroot op € 545,- aan salaris voor de gemachtigde, te weten tweeënhalve punt à € 218,- per punt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart [persoon B] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [gerechtsdeurwaarderskantoor] ;
veroordeelt [persoon B] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gerechtsdeurwaarderskantoor] vastgesteld op € 109,- aan salaris voor de gemachtigde;
bekrachtigt het op 14 november 2018 onder zaaknummer 7300774 \ CV EXPL 18-45599 tussen Stichting Havensteder en [persoon B] gewezen verstekvonnis;
veroordeelt [persoon B] in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Stichting Havensteder vastgesteld op € 545,- aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[46009]