ECLI:NL:RBROT:2022:188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
14 januari 2022
Zaaknummer
C/10/616826 / HA ZA 21-348
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een aannemingsovereenkomst en schadevergoeding na tekortkomingen in de uitvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon A] en Innerversity B.V. over de ontbinding van een aannemingsovereenkomst. [persoon A] had Innerversity B.V. ingehuurd voor renovatiewerkzaamheden aan zijn gebouw in Zandvoort, maar de werkzaamheden zijn niet tijdig en niet volledig uitgevoerd. Na herhaaldelijke ingebrekestellingen en een afgesproken opleverdatum die niet werd gehaald, heeft [persoon A] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Hij vorderde schadevergoeding voor onverschuldigde betalingen en gederfde huurinkomsten. Innerversity B.V. heeft in verzet tegen een eerder verstekvonnis de vernietiging van dat vonnis gevorderd en betaling van een factuur voor meerwerk. De rechtbank heeft geoordeeld dat Innerversity toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat de ontbinding door [persoon A] rechtsgeldig was. De rechtbank heeft de vorderingen van [persoon A] toegewezen, met uitzondering van de vordering tot schadevergoeding voor huurderving, waarvoor nadere toelichting werd gevraagd. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de vorderingen en bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/616826 / HA ZA 21-348
Vonnis in verzet van 12 januari 2022
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gedaagde in verzet,
verweerder in het incident,
advocaat mr. P.J.B. van Deurzen te Den Haag,
tegen
INNERVERSITY B.V.,
gevestigd te Middelharnis,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
eiseres in verzet,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.S.J. Graventein-van Etten te Den Haag.
Partijen zullen hierna [persoon A] en Innerversity genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van 17 februari 2021 (hierna: het verstekvonnis) en de daarin vermelde processtukken;
  • de verzetdagvaarding van 6 april 2021, met een incidentele vordering, een eis in reconventie en twintig producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens conclusie van antwoord in het incident met exceptief verweer overschrijding verzettermijn, akte vermeerdering van eis en drieëntwintig producties;
  • de mondelinge behandeling op 9 september 2021, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt;
  • de akte uitlaten tevens wijziging van eis van 22 september 2021 van [persoon A] , met zes producties;
  • de akte overleggen producties van Innerversity, met een reactie op de akte van 22 september 2021 en één productie;
  • de akte uitlating van [persoon A] , met acht producties;
  • de berichten van partijen voor de rol van 15 december 2021, waarin zij de rechtbank hebben gevraagd vonnis te wijzen.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[persoon A] is eigenaar van het gebouw op het adres [adres] te Zandvoort. Hij heeft een offerte voor het renoveren van dit gebouw gevraagd aan Innerversity, een onderneming die zich onder meer bezighoudt met (af)bouw en renovatie en mede handelt onder de naam MarB.
2.2.
Op 3 december 2019 heeft MarB een offerte uitgebracht voor de renovatie. Deze offerte heeft onder meer betrekking op sloopwerkzaamheden, werkzaamheden aan de muren, plafonds, kozijnen, vloeren en een trap, het plaatsen van sanitair en verschillende installaties, loodgieterswerkzaamheden, schilderwerk, tegelwerk en op de kosten van hulpmiddelen zoals steigers en containers. Het totaalbedrag van de offerte is € 225.000,- exclusief btw. In een bijlage bij de offerte is onder meer het volgende vermeld.

Aanvang werkzaamheden:In overleg met opdrachtgever.
Uitvoeringduur:Volgens nader op te stellen planning.”
2.3.
[persoon A] heeft deze offerte voor akkoord ondertekend. Daarmee is tussen partijen een aannemingsovereenkomst (hierna ook: de overeenkomst) tot stand gekomen.
2.4.
Innerversity heeft [persoon A] in 2020 drie facturen gezonden in verband met meerwerk. Op 19 februari 2020 een factuur van € 42.288,19 inclusief btw, op 4 maart 2020 een factuur voor hetzelfde bedrag en op 8 mei 2020 een factuur van € 35.371,05 inclusief btw. Het meerwerk heeft onder meer betrekking op werkzaamheden aan het dak en het leveren en plaatsen van een schuifpui.
Daarnaast heeft Innerversity in de periode van 3 december 2019 tot en met 16 mei 2020 bedragen aan [persoon A] gefactureerd op basis van de goedgekeurde offerte.
2.5.
Bij brief van 28 augustus 2020 heeft de advocaat van [persoon A] onder meer het volgende aan Innerversity meegedeeld.
“De aanneemsom (exclusief meer- en minderwerk) bedraagt € 225.000,- excl. BTW. Voorts is er inmiddels door Marb een bedrag van € 84.576,38 incl. BTW en een bedrag van EUR 35.371 incl. btw als meerwerk in rekening gebracht. Mijn cliënte heeft de aanneemsom en het meerwerk volledig betaald.
Het werk is echter nog steeds niet - in strijd met de afspraken - opgeleverd. Aanvankelijk zijn partijen overeengekomen dat zou worden opgeleverd vóór het Formule 1 weekend in Zandvoort. Dat ging echter vanwege de Corona-crisis niet door. Nadien is de opleverdatum een paar keer in overleg opgeschoven. Het werk is nog steeds niet gereed, terwijl u al vele maanden extra de tijd heeft gehad om de werkzaamheden af te ronden. Dat steekt, nu cliënte uit coulance eind mei jl. alles al had betaald (inclusief meerwerk). Ik wijs erop dat cliënte ook heeft betaald voor materialen (o.a. een schuifpui) die nog steeds niet zijn geleverd en geplaatst.
Cliënt stelt u met deze brief formeel in gebreke terzake de oplevering en [het] niet uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden. Ik verzoek en voor zover nodig sommeer u om binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief aan mij en client een planning te overleggen waaruit volgt dat u binnen 14 dagen daarna de werkzaamheden afrondt en oplevert.
Bij gebreke daarvan zal cliënte de overeenkomst (buiten gerechtelijk) ontbinden en stelt zij u reeds nu voor alsdan aansprakelijk voor de schade. (…) Client zal in dat geval een derde opdracht geven om de werkzaamheden af te ronden en zal in rechte vergoeding van die kosten vorderen. Daarnaast heeft cliënt ook schade geleden doordat zij inkomsten is misgelopen doordat u het werk niet op tijd heeft opgeleverd.”
2.6.
Bij e-mail van 9 september 2020 heeft de heer [persoon B] van Innerversity/MarB (hierna: [persoon B] ) aan [persoon A] een planning voor het afronden van de werkzaamheden gezonden.
2.7.
Bij e-mail van 15 september 2020 hebben [persoon A] en de heer [persoon C] , die regelmatig de communicatie met Innerversity heeft verzorgd voor [persoon A] (hierna: [persoon C] ), aan [persoon B] onder meer het volgende bericht.
“We hebben elkaar 10 september 2020 gesproken inzake de voortgang voor de werkzaamheden en de planning. Jij hebt nu aangegeven dat jij alle werkzaamheden
uiterlijk 3 oktober 2020 afrondt en oplevert. Daarmee zijn wij akkoord.
Hieronder de besproken punten naar aanleiding van ons gesprek ten aanzien van de nog uit te voeren werkzaamheden. Voor sommige werkzaamheden zou je nog een prijs afgeven voor akkoord.
2.8.
Bij e-mail van 16 september 2020 heeft [persoon B] , in reactie op de e-mail van 15 september 2020, onder meer het volgende bericht.
“Goedemorgen Heren,
Hierbij akkoord voor de onderstaande mail. Ik heb nog wel wat aanvulling cq opmerkingen:
Zie rode tekst”
2.9.
Op 16 september 2020 heeft [persoon C] gereageerd op de e-mail van [persoon B] .
2.10.
Bij e-mail van 21 september 2020 heeft [persoon B] aan [persoon A] en [persoon C] de prijzen van een aantal werkzaamheden gemaild. Op 23 september 2020 heeft [persoon B] gerappelleerd, waarop [persoon C] heeft geantwoord dat de dag daarvoor al mondeling akkoord is gegeven.
2.11.
Bij brief van 13 november 2020 heeft de advocaat van [persoon A] onder meer het volgende aan Innerversity meegedeeld.
“Na mijn vorige brief zijn er tussen u en client gesprekken gevoerd die ertoe hebben geleid dat aan u een laatste kans is geboden de werkzaamheden op te leveren. Daarover heeft u met client afspraken gemaakt. Per e-mail van 15 september 2020 zijn die afspraken over de resterende werkzaamheden nauwkeurig vastgelegd en is als uiterste opleverdatum 3 oktober 2020 overeengekomen. Per e-mail van 16 september 2020 heeft u de afspraken bevestigd.
Tot teleurstelling van client bent u de afspraken niet nagekomen en heeft u afspraken met client, althans diens projectleider, diverse keren op het laatste moment afgezegd of bent niet komen opdagen. U zult begrijpen dat voor client de maat vol is. Er is geen vertrouwen dat u de overeenkomst nog zult nakomen.
Het is om die reden dat ik namens client door middel van deze brief u schriftelijk in kennis stel van het feit dat client met onmiddellijke ingang de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk ontbindt.
Client zal voor uw rekening een derde inschakelen om de werkzaamheden af te ronden en ontzegt u met onmiddellijke ingang de toegang tot het werk. Tevens stelt client u aansprakelijk voor de schade die het gevolg is van deze ontbinding en zal zij van u terugvorderen dat gedeelte van de aanneemsom dat onverschuldigd aan u is betaald.”
2.12.
Op 23 december 2020 heeft [persoon A] beslag gelegd in verband met zijn gestelde vorderingen op Innerversity.
2.13.
Op 1 april 2021 heeft Innerversity € 12.783,41 inclusief btw aan [persoon A] gefactureerd onder vermelding van “Meerwerk conform mail 23-09-2020”.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[persoon A] vordert na zijn laatste eiswijziging – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) voor recht te verklaren dat Innerversity toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en voor recht te verklaren dat [persoon A] de overeenkomst terecht heeft ontbonden;
b) Innerversity te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van € 163.435,52 wegens onverschuldigde betaling, te vermeerderen met btw;
c) Innerversity te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van een schadevergoeding van € 179.524,45, te vermeerderen met btw;
d) Innerversity te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van een schadevergoeding van € 8.000,‑ per maand over de periode van 3 oktober 2020 tot 3 oktober 2021, te vermeerderen met btw, in verband met gederfde huurinkomsten;
e) alle toegewezen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
f) Innerversity te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na het vonnis.
3.2.
Aan zijn vorderingen legt [persoon A] ten grondslag dat Innerversity haar verbintenissen uit de aannemingsovereenkomst niet is nagekomen en dat Innerversity de schade die [persoon A] daardoor heeft geleden aan hem moet vergoeden.
Aan vordering a) legt [persoon A] ten grondslag dat Innerversity haar werkzaamheden bij herhaling niet binnen de afgesproken termijn heeft afgerond. Partijen zijn overeengekomen dat de werkzaamheden op 3 oktober 2020 alsnog zouden worden afgerond, maar ook dat is niet gebeurd. Daarnaast heeft Innerversity verschillende zaken waarvoor [persoon A] heeft betaald niet geleverd.
Het onder b) gevorderde bedrag heeft [persoon A] aan Innerversity betaald voor werkzaamheden die niet of niet volledig zijn verricht of voor zaken die niet zijn geleverd, zodat volgens [persoon A] sprake is van onverschuldigde betaling.
Het onder c) gevorderde bedrag heeft [persoon A] aan derden betaald voor het uitvoeren van de met Innerversity overeengekomen maar door haar niet verrichte werkzaamheden of voor het leveren van de aan Innerversity betaalde maar door haar niet geleverde zaken. Dit is volgens [persoon A] schade die Innerversity moet vergoeden.
Aan vordering d) legt [persoon A] ten grondslag dat hij het gebouw bij tijdige afronding van de werkzaamheden vanaf 3 oktober 2020 had kunnen verhuren voor € 8.000,- per maand exclusief btw.
3.3.
Bij het verstekvonnis is voor recht verklaard dat Innerversity toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst en zijn de (toenmalige) geldvorderingen van [persoon A] toegewezen tot een bedrag van € 321.409,82, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2020 tot aan de dag van volledige betaling. Voorts is Innerversity bij het verstekvonnis veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dat vonnis. Met uitzondering van de gegeven verklaring voor recht is het verstekvonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4.
Innerversity vordert in verzet dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis hangende het verzet wordt opgeschort (de incidentele vordering), dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [persoon A] alsnog worden afgewezen, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [persoon A] in de proceskosten en de nakosten, vanaf de vijftiende dag na het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
[persoon A] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Innerversity in haar vorderingen in verzet, althans tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Innerversity in de proceskosten en de nakosten, vanaf de achtste dag na het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Op de relevante stellingen van partijen wordt bij de beoordeling ingegaan.
in reconventie
3.7.
Innerversity vordert – samengevat – [persoon A] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen om binnen zeven dagen na het vonnis:
a. a) aan Innerversity € 12.783,41 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur;
b) alle onder Innerversity gelegde beslagen op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat hij dit nalaat.
3.8.
Aan vordering a) legt Innerversity ten grondslag nakoming van de verbintenis van [persoon A] tot betaling van verrichte werkzaamheden.
Aan vordering b) legt Innerversity ten grondslag dat de vorderingen van [persoon A] niet toewijsbaar zijn, zodat er geen reden is voor beslaglegging.
3.9.
[persoon A] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Innerversity in haar vorderingen althans tot afwijzing van deze vorderingen, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Innerversity in de proceskosten en de nakosten, vanaf de achtste dag na het vonnis te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.10.
Op de relevante stellingen van partijen wordt bij de beoordeling ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie
de tijdigheid van het verzet
4.1.
[persoon A] stelt dat het verzet niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens overschrijding van de verzettermijn van vier weken. De bestuurder van Innerversity was gelet op de betekening in persoon van een nadere productie van [persoon A] op 2 februari 2021 op de hoogte van de dagvaardingsprocedure. Het verstekvonnis is op 22 februari 2021 betekend en de verzetdagvaarding bevat de zinsnede “het vonnis van 22 februari 2021”. Hieruit volgt dat (de bestuurder van) Innerversity op de hoogte was van de betekening van het verstekvonnis.
4.2.
Innerversity betwist dat de verzettermijn is overschreden. Het verstekvonnis is niet in persoon betekend aan haar bestuurder en de zinsnede in de verzetdagvaarding is een verschrijving. Innerversity en haar bestuurder zijn pas door de beslaglegging onder de bestuurder op 11 maart 2021 op de hoogte geraakt van het verstekvonnis, zodat de verzetdagvaarding tijdig is betekend.
4.3.
Op grond van artikel 143 lid 2 en 3 Rv moet het verzet worden gedaan binnen vier weken na (a) betekening van het verstekvonnis of een uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, (b) een daad waaruit blijkt dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is of (c) de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd.
Het verstekvonnis is in niet persoon betekend aan (de bestuurder van) Innerversity. Uit de vermelding van de datum 22 februari 2021 in de verzetdagvaarding kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat (de betekening van) het verstekvonnis op 22 februari 2021 bekend was bij (de bestuurder van) Innerversity. Evenmin is het verstekvonnis ten uitvoer gelegd.
De overige door [persoon A] in dit verband gestelde feiten, waaruit volgens hem blijkt dat (de bestuurder van) Innerversity op de hoogte moet zijn geweest van de betekening van het verstekvonnis, hebben betrekking op het betekenen van of het reageren op andere processtukken of op de vermeende proceshouding van Innerversity en haar bestuurder. Op grond daarvan kan niet worden vastgesteld dat de verzettermijn meer dan vier weken voor betekening van de verzetdagvaarding is gaan lopen.
4.4.
Het beroep van [persoon A] op termijnoverschrijding slaagt niet. Innerversity is ontvankelijk in haar verzet.
in conventie
eiswijziging
4.5.
Innerversity heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis bij akte van 22 september 2021. De rechtbank acht deze wijziging ook ambtshalve niet in strijd met de goede procesorde en doet daarom recht op de gewijzigde eis, die is weergegeven in 3.1.
vordering a
4.6.
Tussen partijen staat vast dat [persoon A] Innerversity bij brief van 28 augustus 2020 in gebreke heeft gesteld, dat partijen op 16 september 2020 zijn overeengekomen dat het werk op 3 oktober 2020 zou worden opgeleverd en dat Innerversity deze datum niet heeft gehaald, waarna [persoon A] de aannemingsovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden.
4.7.
Innerversity voert aan dat ten tijde van de ontbinding sprake was van schuldeisersverzuim bij [persoon A] , zodat Innerversity niet in verzuim kon raken. Innerversity stelt in dit verband dat [persoon A] bij herhaling (1) wijzigingen aan het werk heeft doorgevoerd, (2) vergunningen niet op tijd heeft aangevraagd en (3) niet op tijd akkoord is gegaan met kostenposten. [persoon A] heeft terecht opgemerkt dat Innerversity niet heeft onderbouwd welk verband er bestaat tussen de eerste twee punten en het niet opleveren van het werk op 3 oktober 2020. Innerversity stelt in verband met haar derde punt dat [persoon A] pas op 23 september 2020 duidelijkheid heeft gegeven over zeventien posten, waardoor het werk niet op tijd kon worden opgeleverd. In zijn conclusie van antwoord in reconventie heeft [persoon A] al deze posten besproken en gemotiveerd betwist dat het in verband daarmee voor Innerversity niet mogelijk was om het werk tijdig op te leveren. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door [persoon A] had het op de weg van Innerversity gelegen om het gestelde schuldeisersverzuim van [persoon A] nader te onderbouwen, wat hij niet heeft gedaan. Innerversity heeft evenmin gemotiveerd gesteld dat er een verband is tussen het volgens haar in een eerder stadium niet op tijd akkoord gaan van [persoon A] met kostenposten en het niet opleveren van het werk op 3 oktober 2020.
De conclusie is dat Innerversity haar verweer dat sprake is van schuldeisersverzuim onvoldoende heeft onderbouwd, zodat dit verweer wordt verworpen.
4.8.
Innerversity betwist vervolgens dat zij ten tijde van de ontbinding in verzuim was. Zij wijst erop dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst geen opleverdatum zijn overeengekomen. De overeenkomst vermeldt bij ‘uitvoeringsduur’ dat nog een planning zal worden gemaakt. [persoon A] heeft gemotiveerd gesteld dat de opleverdatum later wel door partijen is besproken en dat deze datum een aantal keren in overleg is opgeschoven, wat ook wordt gesteld in zijn brief van 28 augustus 2020. Innerversity betwist het bestaan van deze afspraken niet en zij betwist evenmin gemotiveerd dat op 28 augustus 2020 opnieuw sprake was van het niet halen van een door partijen besproken opleverdatum. In zoverre bestaat geen grond voor het oordeel dat [persoon A] Innerversity toen niet in gebreke kon stellen wegens het niet opleveren van het werk. Vervolgens zijn partijen overeengekomen dat het werk op 3 oktober 2020 alsnog zou worden opgeleverd. Het betreft hier een kennelijk door beide partijen redelijk geachte termijn waarbinnen Innerversity alsnog had moeten nakomen, wat echter niet is gebeurd.
4.9.
Innerversity stelt verder dat 3 oktober 2020 geen fatale datum was. Deze stelling wordt verworpen. De advocaat van [persoon A] heeft Innerversity op 28 augustus 2020 in gebreke gesteld en haar gesommeerd binnen 7 dagen met een planning te komen en het werk daarna binnen 14 dagen af te ronden. Na rappel door de advocaat van [persoon A] heeft Innerversity op 9 september 2020 een planning gemaakt die voorziet in oplevering van het werk op 3 oktober 2020. Bij e-mail van 15 september 2020 is [persoon A] akkoord gegaan met deze opleverdatum, waarna de gemaakte afspraken door Innerversity bij e-mail van 16 september 2020 (nogmaals) zijn bevestigd (zie 2.5 tot en met 2.8). Zeker bezien in het licht van de ingebrekestelling moet 3 oktober 2020 als een fatale datum worden aangemerkt en dat moet voor Innerversity redelijkerwijs duidelijk zijn geweest.
4.10.
Gelet op het voorgaande is het niet opleveren van het werk op 3 oktober 2020 een tekortkoming van Innerversity in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst.
4.11.
De ingebrekestelling van 28 augustus 2020 heeft mede betrekking op het niet leveren van materialen, waaronder een schuifpui. Innerversity weerspreekt niet dat de levering en plaatsing van deze schuifpui is overeengekomen, dat [persoon A] hiervoor € 19.611,- exclusief btw heeft betaald en dat deze schuifpui niet is geleverd. Een verklaring voor deze gang van zaken heeft Innerversity niet gegeven. Ook dit is een tekortkoming in de nakoming van haar verbintenissen uit de overeenkomst.
4.12.
Iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verbintenissen geeft de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding en haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW).
Gesteld noch gebleken is dat het zonder toelichting niet leveren en plaatsen van de door [persoon A] betaalde schuifpui een tekortkoming van bijzondere aard of geringe betekenis is die de ontbinding van de overeenkomst en haar gevolgen niet rechtvaardigt. Evenmin heeft Innerversity voldoende gemotiveerd gesteld dat het niet (alsnog) opleveren van het werk op 3 oktober 2020 een tekortkoming van bijzondere aard of geringe betekenis is in de zin van artikel 2:265 lid 1 BW.
4.13.
Als redenen voor het niet op 3 oktober 2020 opleveren van het werk heeft Innerversity gewezen op de coronacrisis, de problemen met het dak en wanprestatie van een onderaannemer. Hiermee stelt Innerversity dat het niet tijdig opleveren van het werk niet aan haar kan worden toegerekend. Deze stelling is onvoldoende onderbouwd en wordt dan ook niet gevolgd. Innerversity heeft niet toegelicht waarom de coronacrisis in de weg stond aan het halen van de op 16 september 2020 overeengekomen opleverdatum. Evenmin heeft zij toegelicht waarom het niet op haar weg had gelegen om het dak in een eerder stadium van de werkzaamheden te repareren/renoveren, ook omdat zij zelf heeft gesteld dat verschillende andere werkzaamheden pas uitgevoerd konden worden nadat het dak klaar was. Verder heeft Innerversity niet toegelicht waaruit de gestelde wanprestatie van haar onderaannemer bestond en waarom deze wanprestatie niet voor haar rekening en risico komt.
4.14.
De stelling van Innerversity dat het in de rede had gelegen om haar in de gelegenheid te stellen het werk af te maken, gaat eraan voorbij dat zij deze gelegenheid al heeft gekregen maar niet heeft benut. [persoon A] was na het verstrijken van de overeengekomen oplevertermijn niet gehouden Innerversity nogmaals de gelegenheid te bieden het werk af te maken.
4.15.
De conclusie is dat Innerversity toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen uit de aannemingsovereenkomst en dat [persoon A] deze overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Vordering a zal worden toegewezen.
beoordelingskader vordering b en c
4.16.
Ook als zou komen vast te staan dat [persoon A] het onder b gevorderde bedrag aan Innerversity heeft voldaan zonder dat daar een prestatie van Innerversity tegenover staat én dat [persoon A] het onder c gevorderde bedrag aan derden heeft betaald om het werk af te (laten) maken, zijn deze twee gevorderde bedragen niet naast elkaar volledig toewijsbaar.
4.17.
Op grond van artikel 6:271 BW bevrijdt een ontbinding de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
Dit betekent dat de door [persoon A] aan Innerversity gedane betalingen niet onverschuldigd zijn, ook niet voor een deel. Wel heeft [persoon A] recht op terugbetaling indien en voor zover hij aan Innerversity meer heeft betaald dan de prijs die partijen zijn overeengekomen voor de door Innerversity (wel) verrichte werkzaamheden en (wel) geleverde zaken. Hierop heeft vordering b betrekking.
4.18.
Op grond van artikel 6:277 BW lid 1 BW is de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt.
Als Innerversity de overeenkomst deugdelijk was nagekomen, had [persoon A] de volledige aanneemsom inclusief meerwerk aan Innerversity moeten voldoen en was het werk door Innerversity opgeleverd. [persoon A] had dan geen derden hoeven inschakelen om het werk af te laten maken. Dit betekent echter niet dat alle kosten van deze derden voor vergoeding in aanmerking komen. Alleen voor zover deze kosten hoger zijn dan het in het kader van vordering b toe te wijzen bedrag, is sprake van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank licht dit toe aan de hand van een rekenvoorbeeld met afgeronde bedragen inclusief btw.
Gesteld dat de aanneemsom en de kosten van het meerwerk samen € 380.000,- bedragen, dat [persoon A] dit bedrag volledig aan Innerversity heeft voldaan, dat – gelet op artikel 6:271 BW en de rechtsgeldige ontbinding – Innerversity € 160.000,- aan [persoon A] terugbetaalt en dat het [persoon A] € 180.000,- kost om het werk door derden af te laten maken. Per saldo heeft [persoon A] dan (€ 380.000,- plus € 180.000,- min € 160.000,- is) € 400.000,- betaald voor het werk, terwijl hij bij deugdelijke nakoming door Innerversity € 380.000,- voor het werk had moeten betalen. Dit prijsverschil kan worden gecompenseerd met een schadevergoeding van € 20.000,-. Er is in deze situatie dus geen grond voor toekenning van een schadevergoeding van € 180.000,-.
4.19.
Het voorgaande betekent dat eerst moet worden vastgesteld wat de waarde is van de door Innerversity verrichte prestaties. Als [persoon A] aan Innerversity meer heeft betaald dan deze waarde, heeft hij recht op terugbetaling van dit meerdere en is vordering b in zoverre toewijsbaar, zij het op een andere dan de door hem vermelde grondslag. Vervolgens moet worden vastgesteld welke redelijke kosten [persoon A] heeft moeten maken om het werk door derden af te laten maken. Als hij daarvoor meer kosten heeft moeten maken dan het bij vordering b toewijsbare bedrag, heeft hij recht op vergoeding van dit meerdere en is vordering c in zoverre toewijsbaar.
4.20.
Daarnaast is voor de beoordeling van vordering b en c van belang dat onvoldoende duidelijk is met welke bedragen moet worden gerekend. In de dagvaarding stelt [persoon A] dat de aanneemsom inclusief meer- en minderwerk € 318.597,61 exclusief btw is en dat hij € 317.969,10 aan Innerversity heeft betaald, naar de rechtbank uit productie 5 van [persoon A] begrijpt exclusief btw.
De door [persoon A] in de dagvaarding vermelde aanneemsom inclusief meer- en minderwerk correspondeert niet met de overgelegde facturen voor meer- en minderwerk (zie 2.4) en zijn brief van 28 augustus 2020 aan Innerversity (zie 2.5). Het in de dagvaarding vermelde bedrag is inclusief 21% btw € 383.503,11. De overeengekomen aanneemsom is € 272.250,- inclusief btw. Als hierbij de gefactureerde bedragen voor meer- en minderwerk worden opgeteld, is het totaalbedrag € 392.197,43 inclusief btw.
Daarnaast stelt [persoon A] in zijn brief van 28 augustus 2020 aan Innerversity dat hij de gefactureerde bedragen volledig heeft voldaan, maar in de dagvaarding vermeldt hij dat een klein gedeelte niet is betaald.
Het ligt in de rede dat [persoon A] op een inzichtelijke manier toelicht (a) welke bedragen Innerversity bij hem in rekening heeft gebracht, (b) wat het totaal is van deze bedragen, (c) welke bedragen [persoon A] aan Innerversity heeft betaald en (d) wat het totaal is van deze bedragen (steeds inclusief btw).
4.21.
De rechtbank stelt [persoon A] in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over wat is overwogen in 4.16 tot en met 4.20. Innerversity mag daarop bij antwoordakte reageren.
in conventie en in reconventie
vordering b in conventie en vordering a in reconventie
4.22.
[persoon A] stelt dat een aanzienlijk deel van de overeengekomen en door hem betaalde werkzaamheden door Innerversity niet is verricht en dat Innerversity verschillende zaken niet heeft geleverd. Bij zijn akte van 22 september 2021 heeft [persoon A] de offerte van 3 december 2019 (zie 2.2) overgelegd, waarop hij heeft aangetekend welke werkzaamheden volgens hem niet of slechts gedeeltelijk zijn verricht, welke zaken volgens hem niet zijn geleverd en welke bedragen hij daarom naar zijn mening niet hoeft te betalen
.Hetzelfde heeft hij gedaan met de drie meerwerkfacturen uit 2020 (zie 2.4). Deze bedragen tellen, naar de rechtbank begrijpt, volgens [persoon A] op tot € 163.435,52 exclusief btw. Dat bedrag vordert [persoon A] terug. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft [persoon A] een rapport met foto’s en een toelichting overgelegd. Volgens [persoon A] betreft het foto’s die op 15 november 2020 door [persoon C] zijn gemaakt.
In reconventie betwist [persoon A] primair dat de werkzaamheden waarop de factuur van 1 april 2021 van Innerversity betrekking heeft zijn verricht (zie 2.13) zodat er geen grond is voor (betaling van) deze factuur. Subsidiair, voor zover dat werk wel is verricht, doet [persoon A] een beroep op verrekening met zijn vorderingen op Innerversity.
4.23.
Innerversity betwist de omvang van vordering b van [persoon A] . Volgens haar was het werk in november 2020 op wat kleinere klusjes na gereed. Innerversity stelt in dit verband dat [persoon B] niet in de gelegenheid is gesteld om op 15 november 2020 aanwezig te zijn bij de opname van de stand van het werk en Innerversity betwist dat de foto’s uit het rapport van [persoon A] toen zijn genomen. Innerversity heeft een productie overgelegd waarin zij puntsgewijs reageert op het rapport van [persoon A] , meermalen met de stelling dat een bepaald onderdeel van het werk wel degelijk is verricht.
In reconventie vordert Innerversity betaling van het volgens haar in september 2020 overeengekomen en verrichte meerwerk.
4.24.
Met de bij haar akte van 22 september 2021 overgelegde producties en het rapport met foto’s en toelichting (de op 2 februari 2021 aan Innerversity betekende productie) heeft [persoon A] vordering b voldoende onderbouwd, al was het de overzichtelijkheid ten goede gekomen als [persoon A] in één tabel had gesteld welke werkzaamheden niet of slechts gedeeltelijk zijn verricht, welke zaken niet zijn geleverd en welke financiële consequenties dat moet hebben. De vordering van [persoon A] heeft nu tot op zekere hoogte het karakter van een zoekplaatje, wat een gemotiveerde reactie van Innerversity per post (indien gewenst) bemoeilijkt.
Innerversity heeft vordering b van [persoon A] op verschillende onderdelen voldoende gemotiveerd betwist met haar in 4.23 weergegeven stellingen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [persoon A] in reactie op deze betwisting melding gemaakt van een e-mail waarbij [persoon B] zou zijn uitgenodigd voor de opname van de stand van het werk op 15 november 2020. Voorts heeft [persoon A] ter zitting gesteld dat [persoon B] per WhatsApp is uitgenodigd om op 4, 6 en 10 november 2020 aanwezig te zijn bij de opname van het werk, maar dat hij steeds niet is verschenen. Volgens [persoon A] heeft Innerversity daarmee voldoende kansen gekregen om aanwezig te zijn bij de opname van de stand van het werk.
4.25.
[persoon A] wordt in de gelegenheid gesteld bij de door hem te nemen akte (a) de apps over te leggen waaruit blijkt dat [persoon B] is uitgenodigd om op 4, 6 en 10 november 2020 aanwezig te zijn bij de opname van de stand van het werk, met de eventuele reacties op deze apps, (b) de e-mail over te leggen waarbij [persoon B] is uitgenodigd voor de opname van de stand van het werk op 15 november 2020, met de eventuele reactie op deze e-mail, (c) een tabel aan te leveren als bedoeld in 4.24 en (d) nader toe te lichten hoe hij de juistheid van het gestelde in deze tabel in het licht van de gemotiveerde betwisting door Innerversity kan aantonen.
Innerversity wordt in de gelegenheid gesteld gelijktijdig een akte te nemen waarin zij nader onderbouwt dat het op 1 april 2021 gefactureerde meerwerk daadwerkelijk is verricht.
Vervolgens mogen beide partijen een antwoordakte nemen. Daarin mogen zij op elkaars aktes reageren en toelichten of en zo ja hoe zij hun betwisting van de stellingen van de andere partij nader kunnen onderbouwen.
in conventie
vordering c
4.26.
[persoon A] heeft haar eis kort voor de zitting vermeerderd door haar vordering tot vergoeding van de kosten voor het afmaken van het werk door derden te verhogen van € 40.000,- naar € 183.428,22 exclusief btw. Tegen deze eiswijziging heeft Innerversity geen bezwaar gemaakt, wel wilde zij daar na de zitting nog op kunnen reageren. Tijdens de zitting bleek dat [persoon A] deze vordering mogelijk wilde verminderen. Daarom is afgesproken dat [persoon A] zich eerst nader over deze vordering zou uitlaten en dat Innerversity daarna zou reageren.
Bij akte van 22 september 2021 heeft [persoon A] de betreffende vordering verminderd tot het in 3.1 onder c vermelde bedrag van € 179.524,45, Daarbij heeft hij een excel-bestand overgelegd waaruit volgens hem de hoogte van deze vordering blijkt. Zowel bij zijn akte vermeerdering van eis als bij zijn akte van 22 september 2021 heeft [persoon A] voorts een aantal facturen en betaalbewijzen overgelegd.
De rechtbank stelt vast dat Innerversity in haar akte overleggen producties, waarbij zij heeft gereageerd op de akte van 22 september 2021 van [persoon A] , niet nader heeft gereageerd op de (opnieuw) gewijzigde vordering c van [persoon A] . Wel ligt in de betwisting van vordering b door Innerversity (zie 4.23) besloten dat zij betwist dat de kosten die [persoon A] heeft moeten maken om het werk door derden af te laten maken de door hem gestelde omvang kunnen hebben. Ook uit 4.18 volgt dat de beslissing op vordering c mede afhankelijk is van de beslissing op vordering b. Gelet hierop en omdat de rechtbank nog niet beslist op vordering b, wordt ook de beslissing op vordering c aangehouden.
vordering d
4.27.
Bij akte van 22 september 2021 heeft [persoon A] ook zijn vordering tot schadevergoeding wegens huurderving gewijzigd. Innerversity betwist deze gewijzigde vordering.
4.28.
Uit de beoordeling van vordering a van [persoon A] volgt dat het beroep van Innerversity op schuldeisersverzuim niet slaagt en dat zij onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het niet opleveren van het werk op 3 oktober 2020 niet aan haar kan worden toegerekend. Hieruit volgt dat [persoon A] in beginsel aanspraak kan maken op schadevergoeding wegens huurderving. Dit betekent echter niet dat vordering d van [persoon A] toewijsbaar is tot het gevorderde bedrag. Zo heeft [persoon A] onvoldoende toegelicht waarom het ondanks de coronasituatie realistisch is om uit te gaan van huurinkomsten van € 8.000,- exclusief btw per maand en waarom huurderving over een periode van twaalf maanden wordt gevorderd. Het debat tussen partijen is op dit punt nog onvoldoende gevoerd. [persoon A] wordt daarom in de gelegenheid gesteld vordering d op deze punten bij akte nader toe te lichten. Innerversity mag daarop bij antwoordakte reageren.
in conventie en in reconventie
vordering e en f in conventie en vordering b in reconventie
4.29.
In het voorgaande ligt besloten dat de beslissing op deze vorderingen wordt aangehouden.
in het incident
4.30.
Innerversity vordert dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis hangende het verzet wordt opgeschort. [persoon A] meent dat daarvoor geen grond bestaat.
4.31.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank partijen desgevraagd meegedeeld dat zij geen grond zag om deze vordering toe te wijzen en heeft zij deze mededeling ook toegelicht. Daarbij nam de rechtbank onder meer in aanmerking dat Innerversity onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van het verstekvonnis haar of haar bestuurder feitelijk voor problemen stelt, zodat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar belangen bij opschorting zwaarder wegen dan de belangen van [persoon A] bij niet-opschorting. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank opgemerkt dat dit anders kan komen te liggen na een eventuele nieuwe en voor [persoon A] succesvolle beslaglegging. Gelet hierop en nu vooralsnog geen eindvonnis wordt gewezen, zal de rechtbank ook de beslissing op de incidentele vordering aanhouden. Als Innerversity meent dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die meebrengt dat haar incidentele vordering hangende de verzetprocedure moet worden toegewezen, kan zij dat schriftelijk kenbaar maken. In dat geval moet zij ook toelichten waarom zij meent dat toewijzing van deze vordering ondanks het ontbreken van een expliciete wettelijke voorziening mogelijk is de onderhavige procedure en waarom het aanhangig maken van een executie-kort geding niet nodig is. Als Innerversity dit doet, mag [persoon A] uiteraard reageren voordat de rechtbank beslist.

5..De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
verwijst de zaak naar de rol van
9 februari 2021voor het nemen van een akte door [persoon A] over de in 4.16 tot en met 4.20, 4.25 en 4.28 vermelde onderwerpen en voor het nemen van een akte door Innerversity over het in 4.25 vermelde onderwerp (het uitvoeren van de werkzaamheden die op 1 april 2021 zijn gefactureerd);
5.2.
bepaalt dat de zaak
vier weken nadat beide partijen de onder 5.1 bedoelde akte hebben genomen(of de daartoe geboden gelegenheid niet hebben gebruikt) weer op de rol zal komen voor het nemen van een antwoordakte door beide partijen;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in het incident
5.4.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, ondertekend door de rolrechter en op 12 januari 2022 uitgesproken in het openbaar.
3194/638