Ad 1. Situatie met afgeronde mbo-opleiding op niveau 2
In de situatie die ik onder Ad 1. zal beschrijven ga ik ervan uit dat betrokkene de opleiding SPW op niveau 3 niet zou hebben afrond. Ik acht dat het meest waarschijnlijk. Betrokkene kan geen informatie verstrekken over de behaalde resultaten. En er bestaat onduidelijkheid of zij daadwerkelijk met de opleiding is gestart. De berichten in de processtukken en de verklaringen van betrokkene hierover zijn tegenstrijdig. Daar komt bij dat een opleiding op niveau 3 op een beduidend hoger niveau ligt dan de opleiding Helpende welzijn op niveau 2. […] Betrokkene heeft voorafgaand aan het ongeval diverse cursussen en opleidingen gevolgd, maar altijd tot maximaal niveau 2. Daarnaast is zij op de arbeidsmarkt gekomen zonder een afgeronde (voorbereidende beroeps)opleiding en heeft zij moeten starten met een opleiding die is gericht op mensen die laag zijn opgeleid. De afstand naar een opleiding op niveau 3 is groot. […]
Alles afwegende acht ik de kans klein dat betrokkene zonder ongeval de opleiding succesvol zou hebben afgerond, ervan uitgaande dat zij daar wel mee was aangevangen. Ik dicht haar een kleine kans toe, omdat ik niet volledig kan uitsluiten dat zij niet alsnog de opleiding zou hebben afgerond. De kans daarop acht ik niet groter dan 25%. Dit is een arbitraire inschatting. In het geval zij wel was gestart, acht ik de kans aannemelijk dat zij uiterlijk aan het einde van het 1e studiejaar (2006 – 2007) de opleiding zou hebben beëindigd. Zij zou dan de keuze hebben gehad om of te gaan werken of werkloos te blijven. Ik vind het redelijk om een kans van 25% toe te dichten, omdat ook wanneer zij nog niet was aangevangen niet volledig kan worden uitgesloten dat zij niet alsnog zou zijn gestart.
[…]
Voorbeeldfuncties
Betrokkene was ten tijde van het ongeval in het bezit van het diploma Helpende welzijn op niveau 2. Zij heeft verteld dat zij wilde werken met kinderen of volwassenen wilde helpen. Zij was al als vrijwilliger actief op een school en dat is passend bij de opleidingsrichting. Voor de uitwerking van de vraag hoe haar carrière redelijkerwijs zou kunnen verlopen, zoek ik hierbij aansluiting. Hiervan uitgaande is een functie in de sector kinderopvang of sociaal werk het meest voor de hand liggend. Concreet zou het kunnen gaan om functies als groepshulp, assistent welzijn en sociaalpedagogisch werker 1. Daarnaast zou ook helpende in de zorg mogelijk zijn geweest. Dit is geen limitatieve opsomming.
Salarisniveau van de genoemde functies
Voor deze functies zijn diverse cao’s van toepassing, zoals cao kinderopvang, cao sociaal werk, cao verpleeg- en verzorgingshuizen. De genoemde functies worden gewaardeerd op de laagste functieniveaus. Waarbij het startsalaris ligt op € 1.785 en het maximale salaris op € 2.481 bruto per maand. Daar komt in ieder geval 8% vakantietoeslag bij en een eindejaarsuitkering van 2 of 8,3%, afhankelijk van de cao. Een fulltime werkweek heeft een omvang van 36 uur.
Belasting in de functies
In alle genoemde functies, ongeacht de sector, is sprake van uitvoerende werkzaamheden, bestaande uit verzorgende- en huishoudelijke taken. Dit is inherent aan een functie op niveau 2 in de sector zorg en welzijn. […]
In het werk is sprake van veelvuldige storingen en onderbrekingen. […]
Rechtstreeks contact met onredelijke of agressieve mensen kan voorkomen. Hierbij opgemerkt dat het veelal de leidinggevende of hoger gekwalificeerde functionaris is, die verantwoordelijk is voor het te woord staan van deze mensen. Maar de eerste confrontatie kan wel degelijk met de functionaris op niveau 2 zijn.
Tillen en dragen van gewichten boven de 15 kg kan voorkomen. Dat is aan de orde bij het uitvoeren van zorgtaken.
Bovenhandswerken langer dan 5 minuten is aan de orde bij het uitvoeren van huishoudelijke taken en bij verzorgende taken die in een gebogen houding met de armen naar voren worden uitgevoerd.
Hiervan uitgaande is er sprake van overschrijdingen van de beperkte belastbaarheid in een groot deel van de functies waarvoor betrokkene is opgeleid. Dat geldt vooral voor functies waarin zorg en huishouden een wezenlijk onderdeel zijn. En dat is bij het merendeel van de functies het geval.
Er bestaan weliswaar vacatures voor functies waarbij de belasting in het werk binnen de beperkte belastbaarheid blijft. Dat zijn de functies waarin de nadruk ligt op het toezichthouden en waarbij geen verzorgende- en huishoudelijke taken voorkomen. Deze functies komen soms op scholen voor. Per vacature moet worden nagegaan wat de belasting is. Daardoor is slechts een (zeer) beperkt deel van het vacatureaanbod passend op functieniveau 2. Immers, niveau 2 is een assistentenniveau en dat gaat in de regel gepaard met uitvoerende taken die niet door de hoger gekwalificeerde functionarissen worden verricht.
Omvang van de werkzaamheden
[…] In de situatie zonder ongeval zou zij naar eigen zeggen fulltime hebben gewerkt. De kinderen zouden naar de opvang zijn gegaan, zo heeft zij betoogd.
[…]
Uit de onderzoeken blijkt dat alleenstaande moeders met minderjarige kinderen gemotiveerd zijn om uit de armoede en bijstandssituatie te geraken, maar dat slechts een deel hierin slaagt. Hiervoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen, waaronder het niet beschikbaar zijn van voldoende kinderopvang plaatsen, de kosten van kinderopvang, de beperkte beschikbaarheid van kinderopvang op de uren waarop de moeder moet werken en de zeer belastende combinatie van werk met de zorg voor de kinderen. Buiten deze niet limitatieve opsomming zijn er nog andere argumenten waarmee de stelling van betrokkene niet waarschijnlijk is. Allereerst het feit dat zij na de geboorte van haar 1e kind de zorg en het werk niet kon combineren en ontslag heeft moeten nemen om zich te kunnen richten op de zorgtaken. Zij is weliswaar in 2003 weer gaan werken, maar heeft dit een half jaar gedaan. Weliswaar om een studie te gaan volgen, maar het biedt daarmee nog geen onderbouwing voor haar stelling dat zij zonder ongeval fulltime zou hebben gewerkt. Haar arbeidsverleden geeft onvoldoende onderbouwing voor haar stelling dat zij fulltime zou hebben gewerkt. Betrokkene benoemt dat zij periodes fulltime heeft gewerkt, maar bewijs hiervoor is niet geleverd.
Omdat ik het onwaarschijnlijk acht dat betrokkene er zonder ongeval in zou zijn geslaagd fulltime tot de arbeidsmarkt toe te treden heb ik nader onderzoek gedaan naar de omvang van de arbeidsparticipatie van alleenstaande moeders met minderjarige kinderen en op hoeveel uren zij gemiddeld werkzaam zijn. […] De voor dit onderzoek belangrijkste conclusies zijn:
De arbeidsdeelname van vrouwen met een mbo-opleiding was in 2005, 2009 en 2015 respectievelijk 70, 75 en 72%. Hierbij is niet gekeken naar de gezinssamenstelling.
De arbeidsdeelname van alleenstaande moeders met minderjarige kinderen ligt al jaren ver onder het gemiddelde en is bovendien sinds 2009 verder gedaald. In 2005 werkte 58% van de vrouwen met kinderen waarvan de jongste 4 tot 11 jaar was. Deze situatie was op betrokkene van toepassing. In 2009 is haar 2e kind geboren. Hiervan uitgaande werkte 54% van de alleenstaande vrouwen met een kind van 0 tot 4 jaar en in 2013 was dat verder gedaald naar 48%. Dit geldt overall, zonder rekening te houden met het opleidingsniveau.
Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat de arbeidsomvang bij mensen met een mbo-opleiding lager ligt dan bij mensen met een hogere opleiding. Een verdere differentiatie van het gemiddeld aantal uren in relatie met het opleidingsniveau en gezinssamenstelling wordt in het onderzoek niet gegeven. Wel is een percentuele verdeling in urenomvang opgenomen. Hieruit blijkt dat het merendeel van de parttime werkende vrouwen 20 tot 27 uur per week werkt en dat gemiddeld door alle werkzame vrouwen 26 uur per week wordt gewerkt. (Dit is het gemiddelde van 2005 – 2009 en 2015.)
In de emancipatiemonitor is op pagina 93 een differentiatie opgenomen van de omvang van een werkweek van vrouwen zonder partner en met jonge kinderen. Ook uit dat onderzoek blijkt dat gemiddeld door vrouwen in die categorie 25 tot 26 uur per week wordt gewerkt. De refertejaren in dit onderzoek zijn 2001 – 2003 – 2005 en 2007. Ook in het onderzoek uit 2008 wordt geen onderscheid gemaakt in opleidingsniveau. Wel wordt vastgesteld dat hoe lager het opleidingsniveau, hoe lager de arbeidsparticipatie is en hoe lager de wens om meer uren te werken.
Verder blijkt uit het onderzoek uit 2008 dat slechts 42% van de alleenstaande ouders tussen de 40 en 64-jaar met meerderjarige kinderen werkzaam zijn. Het merendeel werkt niet.
Een laatste argument voor mijn conclusie dat fulltime arbeidsdeelname niet waarschijnlijk is, vind ik in de inkomenspositie van betrokkene ten tijde van het ongeval en het effect daarop in het geval zij aan het werk zou gaan. Ten tijde van het ongeval – alsmede de jaren ervoor – was betrokkene afhankelijk van een bijstandsuitkering. Daarnaast kwam zij in aanmerking voor diverse toeslagen die afhankelijk zijn van de hoogte van het inkomen. Hierdoor kan een kleine stijging van het inkomen leiden tot een substantieel lager inkomen door het verlagen of wegvallen van diverse toeslagen, zoals huur- en zorgtoeslag. Dit verschijnsel wordt ook wel armoedeval genoemd. Voor elke toeslag geldt een eigen inkomensgrens. […]
Ik heb op basis van deze gegevens een berekening gemaakt van de omvang van een dienstverband om niet geconfronteerd te worden met het effect van de armoedeval. Uitgaande van de aan het begin van deze paragraaf vastgestelde bandbreedte in het salaris van € 1.785 tot € 2.481, exclusief 8% vakantietoeslag en 8,3% eindejaarsuitkering, kom ik tot het volgende. De bandbreedte gebaseerd op jaarlonen ligt op € 24.912 tot € 34.632. Om maximaal gebruik te maken van alle toeslagen mag het inkomen niet meer bedragen dan € 20.000. Dat geeft een maximale omvang van 80% bij het laagste inkomen en 58% bij het hoogste. Dat geeft een breedte van 20 tot 29 uur per week uitgaand van de 36-urige werkweek. Dit ligt redelijk in lijn met de uren die in de emancipatiemonitoren worden genoemd.
Kans op het verkrijgen van werk
De belangrijkste factor bij de beoordeling in hoeverre betrokkene erin zou zijn geslaagd werk te vinden, is de beschikbaarheid van passend werk van belang. Eerder in deze paragraaf heb ik geschreven dat slechts een beperkt deel van het vacature-aanbod open staat voor betrokkene. Dat heeft te maken met haar niet ongevalsgerelateerde beperkingen in combinatie met het opleidingsniveau. Het opleidingsniveau leidt tot functies met veelal een hogere fysieke belasting. Dat heeft invloed op de slagingskans van het verkrijgen van werk.
Ik heb betrokkene meermaals gevraagd mij inzicht te geven in de toekenning van de Wajong-uitkering. Die informatie zou mij een beeld kunnen geven van de situatie voor het ongeval, dus ook zonder het ongeval. Dat geeft een beter beeld van de arbeidsmogelijkheden van betrokkene. Deze informatie heb ik niet mogen ontvangen.
Voorts heb ik onderzoek gedaan naar de andere - meer algemene - factoren die van invloed zijn op de uitstroom uit de werkloosheidswet / bij het verkrijgen van werk. Ik heb het rapport “Werkhervattingskansen na instroom in de WW” van het CBS geraadpleegd. […] Hieruit blijkt onder meer het volgende
“[…]
Per sector kan de werkgelegenheid verschillen. [….] Een baan in de sectoren onderwijs en overheid hebben een negatief effect om weer snel aan het werk te gaan. Ook in de samengevoegde sector bestaande uit milieudienstverlening, cultuur, recreatie en overige dienstverlening is de werkhervatting binnen een jaar relatief laag. Deze laatste groep is echter vrij divers.
Het niveau waarop een persoon werkzaam was in zijn laatste baan heeft invloed op de werkhervatting. Personen met een elementair beroep vinden minder vaak binnen een jaar na instroom in de WW een nieuwe baan dan personen met een lager beroepsniveau. Middelbare en wetenschappelijke beroepen bieden weer iets meer kans op werkhervatting dan lagere beroepen, met name wanneer het gaat om duurzame werkhervatting. Opvallend is wel dat personen met een hoger beroepsniveau iets minder vaak binnen een jaar het werk hervatten dan personen met een lager beroepsniveau.” […]
Uit een ander onderzoek – “de kans op een baan na de WW nader bekeken” door het CBS uitgevoerd – blijkt dat in de jaren 2004 tot 2008 ongeveer 60% van de werkzoekenden binnen een jaar een baan zou hebben gevonden.
[…]
Uit het algemene onderzoek blijkt dat het economisch tij gunstig was en dat betrokkene zonder beperkingen er binnen een jaar in zou zijn geslaagd werk te vinden. Echter, gezien de beperkingen van betrokkene stond slechts een beperkt deel van het vacatureaanbod voor haar open. Werknemers met beperkingen hebben en hadden een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, mede vanwege het risico op ziekteverzuim en de kosten daarvan voor werkgevers. Betrokkene kon geen gebruik maken van re-integratie bevorderende instrumenten, omdat zij niet tot die doelgroep behoorde. Dat vergrootte de afstand tot de arbeidsmarkt.
Met alle omstandigheden rekening houdend acht ik de kans dat betrokkene erin zou zijn geslaagd passend werk te vinden klein. Deze kans schat ik niet hoger in dan 25%. En als zij er al in zou zijn geslaagd, zou zij er langer over hebben gedaan werk te vinden en zou zij te maken hebben gehad met de gevolgen van de kredietcrisis en oplopende werkloosheid.
Samenvattend en concluderend
Ik acht de kans dat betrokkene zonder ongeval de opleiding op niveau 3 zou hebben afgerond zeer gering. De kans dat zij hiertoe zou zijn geslaagd acht ik lager dan 25%.
Ik acht daarmee de kans aannemelijker dat zij in 2007 de arbeidsmogelijkheden onderzocht zou hebben. De kans op het verkrijgen van werk op niveau 2 acht ik zeer klein. Ook deze kans schat ik niet hoger dan 25%. Ik heb daarvoor de volgende argumenten:
• Slechts 46% van de alleenstaande moeders met minderjarige kinderen neemt deel aan het arbeidsproces;
• Veel vrouwen hebben wel de wens meer te werken, maar de mogelijkheid daartoe ontbreekt mede vanwege het niet beschikbaar zijn van kinderopvang;
• Het negatieve financiële effect van de armoedeval;
• Betrokkene kampte met beperkingen waardoor slechts een gedeelte van het vacatureaanbod voor haar open stond;
• Haar positie op de arbeidsmarkt was slecht in vergelijking met andere werkzoekenden in verband met de verhoogde kans op uitval en het ontbreken van re-integratie bevorderende instrumenten;
• Zij zou te maken gaan krijgen met oplopende werkloosheid;
• Het arbeidsverleden van betrokkene geeft geen argumenten anders te concluderen.
Omdat ik een kans toedicht van 25% aan het toetreden tot de arbeidsmarkt ga ik uit van het volgende:
• De gemiddelde omvang van de werkweek zou tussen de 20 en 26 uur hebben gelegen;
• In het geval zij er wel in zou zijn geslaagd werk te vinden op niveau 2 zou het aanvangssalaris bij een fulltime dienstverband € 1.785 zijn geweest en het maximaal te bereiken salaris € 2.481 bruto per maand. Daar komt in ieder geval 8% vakantietoeslag bij en een eindejaarsuitkering van 2 of 8,3%, afhankelijk van de cao. Een fulltime werkweek heeft een omvang van 36 uur.
Alle in deze en volgende paragrafen genoemde percentages die behoren bij een kans, zijn geheel arbitrair vanwege het ontbreken van harde feiten. Ik moet mij hierdoor voornamelijk baseren op statische gegevens, waarschijnlijke aannames en de geringe beschikbare feitelijke informatie.
Ad 2. Administratief werk op niveau 2
[…]
De samenvatting en conclusies komen overeen met het gestelde bij Ad 1.
Ad 3. Afronden SPW
Zoals bij Ad 1. geconcludeerd, acht ik de kans dat betrokkende de opleiding SPW 3 op niveau 3 succesvol zou hebben afgerond op maximaal 25%. De opleidingsduur bedraagt minimaal 3 jaar.
Voorbeeldfuncties
Na het afronden van de opleiding SPW op niveau 3 komen de volgende functies in beeld. Sociaalpedagogisch medewerker 2 binnen de cao maatschappelijk werk en pedagogisch medewerker 1 in de kinderopvang.
[…]
Belasting in de functies
[…]
In beide functies is sprake van een werksituatie waarin sprake is van veelvuldige storingen en onderbrekingen en tevens met productiepieken. Er kan sprake zijn van conflicten met onredelijke en agressieve mensen. […] Er is weliswaar geen sprake van een leidinggevende functie, maar de taakinhoud van beide functies laat zich hiermee wel vergelijken. Bewoners (1e beschrijving) en kinderen (2e beschrijving) dienen te worden aangestuurd en aangesproken op gedrag. Ook moeten er afspraken worden gemaakt en controle en toezichthoudende taken worden verricht.
In de 1e functie kan de functionaris te maken krijgen met (volwassen) bewoners die moeten worden verzorgd en waarbij tillen, dragen, duwen en trekken aan de orde is. Soms kan er sprake zijn van geweld tegen de functionaris.
In de 2e functie gaat het om kinderen die verzorgd moeten worden. Ook hierbij is sprake van tillen, dragen, duwen en trekken.
In beide situaties gaat het om gewichten van meer dan 20 kg.
In beide situaties wordt de beperkte belastbaarheid op diverse items overschreden. Beide functies zijn om die reden niet als passend aan te merken.
Net als bij Ad 1., komen er vacatures voor waarbij de fysieke aspecten beperkt zijn. Echter, omdat sprake is van een vakvolwassen functie is het contact met betrokkenen en verzorgers onvermijdelijk en bestaat het risico op agressie en onredelijke uitingen. De kans op het verkrijgen van een volstrekt passende functie is daarmee kleiner dan op niveau 2.
Ten aanzien van de kans op fulltime werk, het verkrijgen van werk en de omvang hiervan, verwijs ik naar het gestelde bij Ad 1. Dat is in deze situatie onverminderd aan de orde.
Samenvattend en concluderend
De kans dat betrokkene de opleiding spw 3 met een diploma zou hebben afgerond acht ik maximaal 25%.
De kans dat zij erin zou zijn geslaagd passend werk te vinden acht ik nihil. In vrijwel alle functies binnen deze twee domeinen zal sprake zijn van veelvuldige storingen en onderbrekingen, rechtstreeks contact met onredelijke en agressieve mensen en leidinggevende – aansturende aspecten.
Met deze conclusie kom ik niet toe aan een verdere uitwerking van beroepen op niveau 3.