ECLI:NL:RBROT:2022:1853

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
C/10/633136 / KG ZA 22-100
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag tegen vervangende zekerheid in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de rechtspersoon naar vreemd recht Reshenie OOO, gevestigd te Moskou, en Maxon Global Trading Limited, gevestigd te Tortola. Reshenie vorderde de opheffing van een beslag dat door Maxon was gelegd op een bulkcarrier, naar aanleiding van een vordering die Maxon had op de failliete Murmansk Shipping Co. (MSCO). De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 7 januari 2022 geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de hypotheekrechten die Reshenie claimde, en dat Maxon belang had bij het handhaven van het beslag. In het huidige kort geding heeft Reshenie aangeboden vervangende zekerheid te stellen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze zekerheid niet voldoet aan de Nederlandse normen. De aangeboden garantie van Hydor AS, een Noorse verzekeringsagent, werd als onvoldoende beschouwd, gezien de financiële gegoedheid van de borg en de complicaties bij de uitwinning van de garantie. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Reshenie tot opheffing van het beslag afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/633136 / KG ZA 22-100
Vonnis in kort geding van 21 februari 2022
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
RESHENIE OOO,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
eiseres,
advocaten mrs. R.L. Latten en H.T. Flameling te Rotterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
MAXON GLOBAL TRADING LIMITED,
gevestigd te Tortola, Britse Maagdeneilanden,
gedaagde,
advocaten mrs. B.J. van Egmond en C. Goedhart te Rotterdam.
Partijen worden hierna Reshenie en Maxon genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 februari 2022 met producties R-1 tot en met R-26
  • producties M-1 tot en met M-8 van Maxon
  • de mondelinge behandeling gehouden op 14 februari 2022
  • de pleitnota van Reshenie
  • de pleitnota van Maxon.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Maxon en Murmansk Shipping Co. (hierna: MSCO) zijn in 2018 een bevrachtingsovereenkomst aangegaan. In dat kader heeft Maxon betalingen aan MSCO verricht van USD 150.000,00 respectievelijk USD 20.000,00 als vooruitbetaling van de vrachtkosten. Nadat er geen schip binnen het overeengekomen tijdbestek verscheen voor het verschepen van de door Maxon aangewezen lading, heeft zij de overeenkomst in januari 2019 opgezegd en vervolgens, in 2019, een arbitrage aanhangig gemaakt. MSCO is in die arbitrage niet verschenen. Bij ‘Arbitral Award’ van het LMAA van 2 november 2020 is MSCO veroordeeld tot betaling aan Maxon van USD 170.396,00, vermeerderd met rente en kosten. MSCO was vlak daarvoor bij vonnis van 13 oktober 2020 van het Hof van Arbitrage van Moermansk, Russische Federatie, failliet verklaard onder benoeming van een curator.
2.2.
Maxon heeft uit hoofde van het arbitrale vonnis, met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, op 6 december 2021 ten laste van MSCO conservatoir verhaalsbeslag laten leggen op de bulkcarrier ms. “ [naam vaartuig] ” met IMO-nummer [IMO-nummer] (hierna: het Beslag en de [naam vaartuig] ). MSCO is eigenaar van de onder de vlag van de Russische Federatie varende [naam vaartuig] . Het Beslag is gelegd voor een vordering inclusief rente en kosten begroot op USD 267.102,84. De [naam vaartuig] bevond zich op het moment van beslaglegging in de haven van Amsterdam.
2.3.
Op het moment van faillietverklaring van MSCO in Rusland was Reshenie de rompbevrachter en exploitant van de [naam vaartuig] krachtens een rompbevrachtingsovereenkomst van 27 april 2020. Zij verchartert de [naam vaartuig] aan tijd- en reisbevrachters. Deze activiteiten heeft Reshenie na het faillissement van MSCO doorgezet.
2.4.
Maxon heeft op 20 december 2021 bij het gerechtshof Amsterdam een verzoekschrift ingediend dat strekt tot erkenning van de ‘Arbitral Award’ in Nederland en verlof voor het tenuitvoerleggen daarvan in Nederland. Die procedure loopt nog. Reshenie heeft zich als belanghebbende in die procedure gemeld.
2.5.
Reshenie heeft op 23 december 2021 voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank tegen Maxon een kort geding aanhangig gemaakt. Reshenie heeft daarin o.a. de opheffing van het Beslag gevorderd. Bij vonnis van 7 januari 2022 is de opheffingsvordering afgewezen. Reshenie heeft op 2 februari 2022 tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.6.
Voor zover relevant is in het vonnis van 7 januari 2022 het volgende overwogen:
“4.3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, vooralsnog, onvoldoende is gebleken van de hypotheekrechten (…) waar Reshenie zich in deze procedure op beroept. En voor zover Reshenie een recht van hypotheek mocht hebben is onvoldoende duidelijk hoeveel haar vordering beloopt en of zij over andere zekerheden beschikt en welke dan. In het verlengde van dit laatste bestaan ten slotte te veel onduidelijkheden over de gestelde overeenkomst met de curator. (…)
(…)
Maxon merkt in dit verband terecht op dat Reshenie in haar dagvaarding doet voorkomen alsof zij voor haar vorderingen op MSCO alleen hypotheekrechten op de [naam vaartuig] heeft. In het overzicht van MSCO worden bedragen in roebels, in euro’s en in dollars genoemd. Van het opgetelde bedrag maken ook rente, boetes en ander[e] kosten deel uit voor zeer forse bedragen. Onduidelijk is of er ooit op afgelost is of nu wordt en ook of de rente en boetes op enig moment gefixeerd zijn of dat ze doorlopen. In dat verband is begrijpelijk dat Maxon vragen opwerpt over de gestelde deal met de curator, de impact daarvan op de vordering op MSCO, de waarde van de overige zekerheden en de vraag waarom er geen zekerheden worden uitgewonnen. Dat levert de situatie op dat Reshenie een schip exploiteert en zich tegenover iedere schuldeiser van MSCO die zich - ten aanzien van de [naam vaartuig] - meldt beroept op haar hypotheekrechten vergezeld van de stelling dat er voor die andere schuldeisers nooit wat te halen valt. Dat is relevant in het kader van de belangenafweging.
De stelling van Reshenie dat Maxon geen zicht heeft op voldoening van de door haar gestelde vordering uit de verkoopopbrengst omdat die gehele verkoopopbrengst zal worden aangewend om Reshenie te voldoen gaat dan niet, zonder meer, op. De rechten en (verhaals)bevoegdheden van Resheni [e] moeten worden getoetst aan het totale plaatje en daarover heeft Reshenie in dit geding vooralsnog te weinig duidelijkheid verschaft.
4.4.
Dat Maxon geen belang heeft bij handhaving van het beslag omdat zij met grote mate van waarschijnlijkheid geen voor tenuitvoerlegging vatbare titel zal verkrijgen, is, naar voorlopig oordeel onvoldoende aannemelijk. Vooralsnog is niet gebleken van dusdanige evidente gebreken die aan de Arbitral Award kleven dat onwaarschijnlijk is dat het gerechtshof Amsterdam het verzochte exequatur zal toekennen. In de Arbitral Award wordt melding gemaakt van verschillende oproepingen, op verschillende momenten, aan het adres van MSCO, zodat van een duidelijk gebrek in de oproeping vooralsnog geen sprake lijkt.
Datzelfde geldt voor de onderliggende arbitrageovereenkomst, hoewel Reshenie kan worden toegegeven dat opvalt dat er geen stempel van het schip of het bedrijf op het formulier staat.
Dat is echter te weinig om, vooralsnog, aan te nemen dat Maxon geen executoriale titel gaat verkrijgen, zodat Maxon belang heeft en houdt bij het beslag. Dat neemt niet weg dat de situatie anders komt te liggen als het verzoek van Maxon strekkende tot exequatur wordt afgewezen. Die duidelijkheid wordt op afzienbare termijn, maar na het wijzen van dit vonnis, verwacht.
4.5.
Alles bij elkaar genomen is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment niet kan worden geoordeeld dat sprake is van ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht en dat een belangenafweging op dit moment in het voordeel van Maxon uitvalt. Op dat punt wordt ten slotte nog overwogen dat het belang van Reshenie om op korte termijn over de [naam vaartuig] te kunnen beschikken ook onvoldoende onderbouwd is.
De vordering tot opheffing van het beslag wordt dan ook afgewezen. Datzelfde geldt voor de subsidiaire vordering om Maxon te veroordelen het beslag op te heffen als zij geen garantie stelt voor de door Reshenie ten gevolge van het beslag geleden en nog te lijden schade. Iedere onderbouwing van het bedrag ontbreekt.”
2.7.
Het Beslag rust op dit moment nog steeds.

3..Het geschil

3.1.
Reshenie vordert om bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Maxon te veroordelen, tegen afgifte van een kopie, althans het origineel, van een in de bewoordingen conform de hierbij als productie R-5 overgelegde garantie van Hydor AS, het Beslag op te heffen, alsmede te bepalen dat Maxon zich dient te onthouden van verdere beslagen ter zake haar vordering;
met veroordeling van Maxon in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van één week na de dag waarop vonnis wordt gewezen.
3.2.
Maxon voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft voor het door Maxon leggen van het Beslag tot verhaal van een geldvordering verlof verleend. Het Beslag heeft Maxon ten laste van MSCO gelegd op het kennelijk voor haar enige verhaalsobject, de [naam vaartuig] . De [naam vaartuig] was ten tijde van de beslaglegging, en ook nu nog, in Nederland gelegen. In het tussen partijen gewezen eerdere kort geding vonnis van 7 januari 2022 is overwogen en beslist dat geen grond bestond voor opheffing van het Beslag; dat oordeel dient in dit kort geding als uitgangspunt. Onder die omstandigheden wordt de bevoegdheid van deze voorzieningenrechter aangenomen.
Aan de stelling van Maxon dat Reshenie zich niet (geheel) aan de voorwaarden verbonden aan de toegestane verkorting van de dagvaardingstermijn heeft gehouden gaat de voorzieningenrechter voorbij. Gesteld noch gebleken is dat Maxon hierdoor in haar belang is geschaad.
4.2.
In dit kort geding is aan de orde de vordering van Reshenie tot opheffing van het Beslag tegen het stellen door haar van vervangende zekerheid. Het spoedeisend belang volgt genoegzaam uit de aard van die vordering.
4.3.
De kernvraag die voorligt is of de door Reshenie voorgestelde vervangende zekerheid naar Nederlandse normen kan worden gekwalificeerd als voldoende zekerheid in de zin van artikel 705 lid 2 Rv om de opheffing van het Beslag te rechtvaardigen.
4.4.
Voor de vraag of de voorgestelde zekerheid voldoende is, kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaf van artikel 6:51 BW. De aangeboden zekerheid moet zodanig zijn, dat de vordering en de eventuele daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Voor het bepalen van de hoogte geldt als uitgangspunt dat het bedrag van de zekerheidstelling waarvoor beslag werd gelegd, bepalend is. De eenmaal gestelde zekerheid komt in de plaats van het beslag.
4.5.
Reshenie heeft aan Maxon op 20 januari 2022 een garantie aangeboden die is gebaseerd op de tekst van het Rotterdams Garantieformulier 2008, met daarin van die standaardtekst afwijkende/aanvullende clausules. Die clausules zijn door Reshenie toegelicht in de dagvaarding onder o.a. 2.3 en in de pleitnotities onder 2.2-2.5, onder verwijzing naar o.a. haar producties R-5 en R-7. Als beoogde borg is in de garantie vermeld Hydor AS, gevestigd te Oslo, Noorwegen. Het bedrag van de aangeboden garantie bedraagt USD 205.463,72. Ter zitting heeft mr. Latten namens Reshenie naar voren gebracht dat Reshenie ten behoeve van de afgifte van de garantie een ‘cash deposit’ ter grootte van de garantiesom zal storten.
Uit de tussen partijen voorafgaand aan dit kort geding gevoerde communicatie over de aangeboden zekerheid blijkt dat zij van mening verschillen over de inhoud van de garantie en over de persoon van de borg. De discussie daarover bestaat nog steeds. Maxon stelt zich op het standpunt dat de garantie onvoldoende zekerheid biedt omdat de door Reshenie toegevoegde clausules ervoor zorgen dat de zekerheid minder waarde heeft dan het Beslag en omdat de garantie geen bankgarantie betreft maar slechts een ‘corporate guarantee’ van een buitenlandse verzekeringsagent met nauwelijks eigen vermogen.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst over de financiële gegoedheid van de borg. Gegeven is dat Hydor AS geen erkende (eerste klas Nederlandse) bankinstelling is of een zelfstandige verzekeraar/P&I-club die in het kader van een verzekeringsrelatie garanties verstrekt. Maxon stelt dat Hydor AS een verzekeringsagent (tussenpersoon) is. Uit productie R-24 van Reshenie blijkt dat Hydor AS geaccepteerd is om ‘
for and on behalf of’ een verzekeraar te handelen. Zij werkt dus in de dagelijkse uitoefening van haar bedrijf als een verzekeringsagent/tussenpersoon die niet voor eigen rekening en risico handelt. Dit blijkt ook uit de inhoud van het in de pleitnota van Maxon onder randnummer 72 opgenomen screenshot uit het Noorse verzekeringsregister. Aannemelijk is verder dat Hydor AS de door Reshenie aangeboden garantie zal verstrekken als een zelfstandige financiële dienst voor eigen rekening, wat dus afwijkt van haar gebruikelijke verzekeringstransacties. Niet gebleken is dat Hydor AS herverzekerd is voor het verstrekken van garanties. Niet in geschil is voorts dat het eigen vermogen van Hydor AS nog geen drie keer de waarde van de door Reshenie aangeboden zekerheid bedraagt. Dat bij Maxon, gelet op die (financiële) positie van Hydor AS, vragen zijn gerezen over (de zekerheid van) de waarborg die een garantie van Hydor AS biedt en dus over haar financiële gegoedheid, lijkt terecht. Objectieve onderbouwing van Reshenie van haar stelling dat Hydor AS financieel gegoed is, ontbreekt, terwijl het als eiseres in dit kort geding als eerste op haar weg ligt dit aan te tonen. De stelling van Reshenie dat Hydor AS aanzienlijke premium-inkomsten heeft doet daaraan niet af. Als Hydor AS al over dergelijke inkomsten beschikt, ontvangt zij die - naar mag worden aangenomen - in haar hoedanigheid van verzekeringsagent en behoren deze dus niet tot haar eigen vrij uitkeerbare reserves en verhaalbare vermogen. Evenmin doet af dat Hydor AS ter zake van de [naam vaartuig] reeds dekking verzorgt voor P&I risico’s.
4.7.
Aannemelijk is daarnaast dat de vordering voor Maxon, los van de inhoud van de aangeboden garantie, ook niet eenvoudig uitwinbaar is. Naast de juridische stappen die Maxon reeds heeft moeten nemen om een executeerbare titel voor haar vordering op MSCO te verkrijgen, zal zij ook stappen moeten ondernemen om te trekken onder de aangeboden garantie. Daarbij geldt dat Hydor AS niet in Nederland is gevestigd, maar in Noorwegen. Noorwegen behoort niet tot de Europese Unie. Zij is partij bij het Verdrag van Lugano (EVEX II-verdrag) uit 2007. Voor de tenuitvoerlegging van een voor Maxon toewijzende Nederlandse beslissing gericht tot Hydor AS moet onder het Verdrag van Lugano een uitvoerbaarverklaring worden verzocht. Dit betekent dat Maxon niet alleen kosten moet maken voor een verhaalsprocedure in Nederland, maar ook (rechtsbijstands-, oproepings- en vertalings-) kosten voor een exequaturprocedure in Noorwegen. De door Maxon geschetste mogelijke complicaties die zich kunnen voordoen bij de uitwinning en de executie van de aangeboden garantie van de Noorse Hydor AS, waar door Reshenie (te) luchtig overheen wordt gestapt, zijn, afgezet tegen de eenvoudige uitwinbaarheid van een abstracte bankgarantie ter hoogte van de vordering waarvoor het Beslag is gelegd, niet te veronachtzamen. Daarnaast speelt nog de kwestie of het Hydor AS op grond van toepasselijke regelgeving wel is toegestaan om de aan de orde zijnde garantie zelfstandig aan te bieden wat eveneens invloed kan hebben op de uitwinbaarheid.
4.8.
De slotsom is dat Maxon, naar voorlopig oordeel, terecht stelt dat wat haar aangeboden is, niet neerkomt op een voor wat betreft de financiële gegoedheid van de borg en de uitwinbaarheid van haar vordering voldoende vervangende zekerheid. Reeds daarom wordt de opheffingsvordering van Reshenie tegen het stellen van vervangende zekerheid afgewezen. Voor wat betreft het gevorderde beslagverbod merkt de voorzieningenrechter op dat Reshenie, nu zij in de beslagverhouding niet de debiteur van Maxon is, geen belang heeft bij een dergelijk verbod. Haar precieze belang heeft zij verder ook niet geconcretiseerd. De afwijzing betreft daarom ook dit deel van de vordering.
Aan de beoordeling van de door Reshenie aan het Rotterdams Garantieformulier 2008 toegevoegde clausules, waarover de standpunten lijnrecht tegenover elkaar staan, komt de voorzieningenrechter dan niet toe. Bovendien is de inhoud van een garantie bij uitstek het domein van garantiesteller en -nemer en mag worden verwacht dat betrokkenen onder begeleiding van hun raadslieden in redelijk onderling overleg tot een oplossing kunnen komen.
4.9.
Een belangenafweging kan niet tot een andere uitkomst leiden. Daarbij speelt mede een rol hoe partijen zich tot elkaar verhouden. Maxon is de beslaglegger, de naar Russisch recht gefailleerde MSCO is de beslagene en eigenaar van de [naam vaartuig] en Reshenie is de met MSCO overeengekomen rompbevrachter van de [naam vaartuig] . Maxon en Reshenie staan in deze kwestie juridisch niet rechtstreeks in verhouding tot elkaar. Tussen hen geldt wat in het vonnis van 7 januari 2022 is overwogen en beslist in beginsel als uitgangspunt. Wat de uitkomst zal zijn van de onder de feiten genoemde overige aanhangig gemaakte procedures is ongewis, maar niet uit te sluiten valt dat Maxon het gelijk aan haar zijde behoudt. Om dan de zekerheid die zij heeft verkregen met het Beslag te moeten opgeven voor de door Reshenie aangeboden vervangende zekerheid, waarop, zoals is overwogen, een en ander aan te merken valt kan dan niet worden verlangd. Dat het voor Reshenie problematisch is dat zij op geen andere manier vervangende zekerheid kan stellen is te volgen, maar kan in de gegeven omstandigheden niet voor rekening en risico van Maxon worden gebracht. Voor de voorzieningenrechter is ook niet duidelijk waarom Reshenie zich niet rechtstreeks tot (de curator van) haar contractspartij MSCO wendt. Dat de [naam vaartuig] stilligt en Reshenie naar eigen zeggen hierdoor schade lijdt is een voor Reshenie vooralsnog te accepteren nadelige bijkomstigheid van deze situatie.
4.10.
Reshenie wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Maxon worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt Reshenie in de proceskosten, aan de zijde van Maxon tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
veroordeelt Reshenie in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Reshenie niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2022.1734/676