In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Vestia en een gedaagde die zonder recht of titel in een woning verbleef. De eiseres, Vestia, vorderde ontruiming van de woning en betaling van achterstallige gebruiksvergoeding. De gedaagde was niet verschenen op de zitting en had geen verweer gevoerd. Vestia stelde dat er geen huurovereenkomst met de gedaagde was en dat zij de woning onrechtmatig bewoonde na het overlijden van de vorige huurder, de heer [persoon C]. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen recht had op voortzetting van de huurovereenkomst, omdat zij geen medehuurder was en niet tijdig een verzoek tot voortzetting had ingediend. De rechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor Vestia om de woning weer in gebruik te nemen, en dat de ontruiming binnen zeven dagen na betekening van het vonnis moest plaatsvinden. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 2.796,67 aan achterstallige gebruiksvergoeding en een maandelijkse vergoeding van € 465,96 voor de periode dat zij de woning nog in bezit had. De proceskosten werden ook aan de gedaagde opgelegd.