ECLI:NL:RBROT:2022:1833

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
9571487 VV EXPL 21-510
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verhelpen van stankoverlast in huurwoning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en de Stichting Havensteder. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.T.E. Kuijpers, vorderde dat Havensteder, haar verhuurder, de door haar ervaren stankoverlast zou verhelpen. De eiseres huurt sinds 2002 een woning van Havensteder en heeft sinds mei 2017 klachten over stankoverlast ingediend. Havensteder heeft naar aanleiding van deze klachten meerdere huisbezoeken en onderzoeken uitgevoerd, maar heeft geen verdere stappen ondernomen omdat er volgens hen geen stankoverlast was vastgesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de standpunten van beide partijen gehoord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, maar dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat Havensteder verantwoordelijk is voor de stankoverlast. De kantonrechter concludeert dat de vordering van de eiseres niet toewijsbaar is, omdat niet aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure Havensteder verplicht zou zijn om de stankoverlast te verhelpen.

De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van Havensteder, vastgesteld op € 498,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in kort geding procedures en de rol van de kantonrechter in het beoordelen van spoedeisende belangen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9571487 VV EXPL 21-510
uitspraak: 7 januari 2022
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ex artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende in [woonplaats eiseres],
eiseres,
gemachtigde: mr. V.T.E. Kuijpers te Capelle aan den IJssel,
tegen
de stichting
Stichting Havensteder,
gevestigd in Rotterdam,
gemachtigde: mr. K.A.M. Jaspers te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ en ‘Havensteder’.
Aanwezig zijn mr. B.J.R. van Tongeren, kantonrechter, bijgestaan door mr. S.M.C. van Papenrecht, griffier.
Na uitroeping van de zaak is [eiseres] in persoon verschenen en bijgestaan door haar gemachtigde. Namens Havensteder is verschenen [naam] (woninginspecteur), bijgestaan door de gemachtigde van Havensteder.
De kantonrechter gaat over tot de bevolen mondelinge behandeling.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Nadat de standpunten zijn toegelicht en vragen zijn beantwoord heeft de kantonrechter partijen de gelegenheid gegeven om tot een regeling te komen; partijen hebben hier vanaf gezien. Vervolgens heeft de kantonrechter zijn voornemen geuit om op de voet van artikel 30p Rv in aanwezigheid van beide partijen mondeling uitspraak te doen en hij heeft de zitting daartoe kort geschorst. Vervolgens heeft de kantonrechter mondeling uitspraak gedaan. De uitspraak luidt als volgt.

1..De gronden van de beslissing

1.1
Voor toewijzing van een vordering in kort geding - welke toewijzing vrijwel altijd een definitief karakter heeft - is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter tot eenzelfde oordeel zal komen en de uitkomst van de bodemprocedure, vanwege een spoedeisend belang aan de zijde van [eiseres], niet kan worden afgewacht.
1.2
Het is de kantonrechter voldoende gebleken dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorzieningen, zodat zij in zoverre ontvankelijk is.
1.3
Vast staat dat [eiseres] de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning) sinds 2002 van Havensteder, dan wel de voorganger van Havensteder, huurt.
1.4
[eiseres] heeft gesteld dat zij sinds mei 2017 stankoverlast ervaart. Vast staat dat Havensteder naar aanleiding van de door [eiseres] ingediende klachten over stankoverlast meerdere huisbezoeken heeft afgelegd en meerdere onderzoeken heeft laten uitvoeren. Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken zijn geen vervolgstappen nodig geweest. Toch blijft [eiseres] na de uitgevoerde onderzoeken stankoverlast ervaren.
1.5
Om die reden vordert [eiseres] in deze procedure, na wijziging van eis, dat op grond van artikel 7:206 lid 1 BW Havensteder is gehouden de door [eiseres] geconstateerde stankoverlast te verhelpen, waarbij Havensteder gehouden wordt om bij de binnen het appartementencomplex woonachtige bovenburen van [eiseres] onderzoek te doen. Dit op straffe van een dwangsom en met veroordeling in de proceskosten.
1.6
Havensteder heeft in haar conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling betwist dat er sprake is van stankoverlast in de woning van [eiseres] en zij heeft gemotiveerd dat zij voldoende inspanning heeft verricht om de vermeende klachten van [eiseres] te onderzoeken en/of vast te stellen. Na het laatste onderzoek van afgelopen zomer heeft Havensteder het dossier gesloten.
1.7
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] naar aanleiding van het verweer van Havensteder desgevraagd bevestigd dat zij over geen andere stukken beschikt dan haar eigen verklaring zoals zij in deze procedure heeft overgelegd.
1.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, gelet op het onder 1.1 geschetste toetsingskader, voorshands onvoldoende aannemelijk is geworden dat in een eventuele bodemprocedure zal worden geoordeeld dat Havensteder enige vorm van stankoverlast in de woning van [eiseres] moet verhelpen dan wel onderzoek moet doen uitvoeren bij de bovenburen van [eiseres]. Gelet hierop wordt in dit kort geding een voorlopig oordeel vooruitlopend op een eventuele bodemprocedure niet gerechtvaardigd geacht. De vordering van [eiseres] om de door haar geconstateerde stankoverlast te verhelpen dan wel enig onderzoek bij haar bovenburen te doen uitvoeren zal dan ook worden afgewezen.
1.9
Havensteder stelt dat [eiseres] deze procedure nodeloos is gestart. [eiseres] heeft immers zonder enig bewijs Havensteder in rechte betrokken zodat Havensteder verzoekt om [eiseres] in de werkelijke proceskosten te veroordelen. De kantonrechter stelt voorop dat niet is gesteld of gebleken dat de gevorderde kosten zien op andere kosten dan de kosten als bedoeld in artikel 237-240 Rv. Hiervan uitgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vordering van Havensteder niet toewijsbaar is. Van vergoeding van de werkelijke proceskosten kan uitsluitend sprake zijn ingeval van buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure. Havensteder heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die een vergoedingsplicht ter zaken van proceskosten rechtvaardigen, zodat van een volledige vergoedingsplicht, zoals hiervoor bedoeld, geen sprake kan zijn. Gelet op bovenstaande wordt [eiseres] als de in het ongelijk gestelde partij slechts veroordeeld in de proceskosten van Havensteder, berekend op basis van het geldende liquidatietarief.

2..De beslissing

De kantonrechter, in kort geding:
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havensteder vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de kantonrechter is ondertekend.
44485