ECLI:NL:RBROT:2022:1833
Rechtbank Rotterdam
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot verhelpen van stankoverlast in huurwoning
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en de Stichting Havensteder. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.T.E. Kuijpers, vorderde dat Havensteder, haar verhuurder, de door haar ervaren stankoverlast zou verhelpen. De eiseres huurt sinds 2002 een woning van Havensteder en heeft sinds mei 2017 klachten over stankoverlast ingediend. Havensteder heeft naar aanleiding van deze klachten meerdere huisbezoeken en onderzoeken uitgevoerd, maar heeft geen verdere stappen ondernomen omdat er volgens hen geen stankoverlast was vastgesteld.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de standpunten van beide partijen gehoord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres een spoedeisend belang heeft bij haar vordering, maar dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat Havensteder verantwoordelijk is voor de stankoverlast. De kantonrechter concludeert dat de vordering van de eiseres niet toewijsbaar is, omdat niet aannemelijk is dat in een eventuele bodemprocedure Havensteder verplicht zou zijn om de stankoverlast te verhelpen.
De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten van Havensteder, vastgesteld op € 498,00. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in kort geding procedures en de rol van de kantonrechter in het beoordelen van spoedeisende belangen.