ECLI:NL:RBROT:2022:1829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
C/10/633122 / JE RK 22-299
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van de veiligheid en verzorging

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze machtiging in het belang van de veiligheid van [naam kind], die sinds 1 februari 2022 in het Maasstad Ziekenhuis verblijft met ernstige brandwonden aan beide handen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid van [naam kind] in de thuissituatie bij haar moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent. De Raad heeft aangegeven dat er onduidelijkheid bestaat over de oorzaak van het letsel van [naam kind] en dat er mogelijk sprake is van toegebracht letsel. Dit heeft geleid tot de beslissing om de uithuisplaatsing van [naam kind] te verlengen tot 3 mei 2022, in afwachting van nader onderzoek door het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK). De kinderrechter heeft geoordeeld dat, zolang er geen duidelijkheid is over de oorzaak van het letsel en de rol van de moeder, de veiligheid van [naam kind] niet kan worden gewaarborgd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er nog hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens : C/10/633122 / JE RK 22-299 en C/10/633585 / JE RK 22-373
datum uitspraak: 15 februari 2022

beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind],

geboren op [geboortedatum kind] 2020 te [geboorteplaats kind], hierna te noemen [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder],

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder].

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 3 februari 2022 en de
daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het gewijzigde verzoekschrift van de Raad d.d. 14 februari 2022 ingekomen bij de rechtbank op 14 februari 2022.
Op 15 februari 2022 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. I. van Baaren,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 1],
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, [naam 2] en [naam 3].

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind] woont bij de moeder en verblijft sinds 1 februari 2022 in het Maasstad Ziekenhuis.
Bij beschikking van 3 februari 2022 is [naam kind] voorlopig onder toezicht gesteld tot 3 mei 2022. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie van een zorgaanbieder voor de duur van vier weken verleend, te weten van 3 februari 2022 tot 3 maart 2022. De beslissing op het resterende deel van het verzoek tot uithuisplaatsing is aangehouden.

Het aangehouden verzoek (633122)

De Raad verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accommodatie van een zorgaanbieder voor de duur van drie maanden. Hiervan resteert de periode van 3 maart 2022 tot 3 mei 2022.

Het gewijzigde verzoek (633585)

De Raad heeft het eerdere verzoek gewijzigd in die zin dat wordt verzocht [naam kind] voor de resterende periode van 3 maart 2022 tot 3 mei 2022 uit huis te plaatsen middels een trajectmachtiging in een accommodatie van een zorgaanbieder, het Maasstad ziekenhuis, gevolgd door een plaatsing in een voorziening van pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
De Raad heeft het gewijzigde verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er bestaan zorgen over de fysieke veiligheid van [naam kind] in de thuissituatie. De Raad is van mening dat [naam kind], na haar ontslag uit het ziekenhuis, nog niet terug kan naar huis. Er is veel onduidelijkheid rondom het letsel van [naam kind] en de rol die de grootmoeder en de moeder bij het ontstaan daarvan hebben gespeeld. Het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (hierna LECK) doet daar nu onderzoek naar. Ook als blijkt dat de brandwonden het gevolg zijn van een ongeluk, is het noodzakelijk dat onderzocht wordt wat er aan de hand is, aangezien de moeder dan niet in staat is geweest om [naam kind] te beschermen. Een plaatsing van [naam kind] in een neutraal pleeggezin is noodzakelijk, zodat haar veiligheid kan worden gewaarborgd.

Het standpunt van de GI

De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling het standpunt van de Raad ondersteund en daarbij het volgende aangegeven. De FARR-arts heeft in het ziekenhuis onderzoek gedaan en aangegeven dat het waarschijnlijk gaat om toegebracht letsel en geen accidenteel letsel. Naast de brandwonden is ook ander letsel geconstateerd, zoals littekens, bloeduitstortingen, schaafwonden, het lipbandje is beschadigd en er is sprake van ondervoeding. De verpleging constateert bovendien dat [naam kind] meer apathisch en teruggetrokken is dan andere kinderen met brandwonden, hetgeen zorgelijk wordt geacht. Sinds de opname in het ziekenhuis neemt het gewicht van [naam kind] toe. De brandwonden zijn zeer ernstig. [naam kind] moet daarom nog een keer geopereerd worden. De ontslagdatum is nog niet bekend. Het is ook nog niet duidelijk welke aanvullende zorg nodig is en of deze aanvullende zorg in het ziekenhuis of in een pleeggezin kan plaatsvinden. De GI is voornemens om het contact tussen de moeder en [naam kind] zoveel mogelijk doorgang te laten vinden, mits steeds de nodige begeleiding aanwezig is.

Het standpunt van de belanghebbende

Namens en door de moeder is verweer gevoerd. De moeder heeft verklaard dat de brandwonden aan de handen van [naam kind] het gevolg zijn geweest van een ongeluk. [naam kind] heeft haar handen in een emmer met zeer heet water gedaan, toen die emmer klaarstond voor de schoonmaak van de vloer. [naam kind] is een druk en speels kind dat snel ongelukjes heeft. De moeder moet haar constant in de gaten houden. Het andere letsel komt bijvoorbeeld doordat [naam kind] is gevallen van de glijbaan. [naam kind] wil geen water drinken, alleen als er suiker in zit. [naam kind] is daarnaast ook ziek geweest. Zij heeft overgegeven en diarree gehad. Waarschijnlijk heeft zij daardoor een droge huid en ondergewicht. De moeder zorgt goed voor [naam kind] en heeft haar zelf naar het zienhuis gebracht. De advocaat heeft primair verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende periode af te wijzen en subsidiair voor een kortere periode te verlenen. De moeder maakt zich zorgen dat het contact met [naam kind] zeer beperkt zal zijn. Een langere scheiding van haar moeder zou traumatisch zijn voor [naam kind].

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter gebleken dat er ernstige zorgen bestaan over de veiligheid van [naam kind] in de opvoedsituatie bij haar moeder. [naam kind] is op 1 februari 2022 bij de spoedeisende hulp van het Maasstad ziekenhuis binnengebracht met zeer ernstige - handschoenvormige - brandwonden aan haar beide handen. [naam kind] is overgebracht naar het brandwondencentrum van het Maasstad ziekenhuis en zal daar een operatie moeten ondergaan. Bij [naam kind] is naast de brandwonden ander letsel geconstateerd, waaronder diverse littekens, bloeduitstortingen, schaafwonden en een beschadigd lipbandje. Ook is sprake van ondervoeding en heeft [naam kind] een opvallend droge huid, hetgeen kan duiden op een tekort in de energie-inname of een eiwittekort. De FARR-arts heeft naar aanleiding van het onderzoek aan het lichaam van [naam kind] geconstateerd dat het hiervoor omschreven letsel waarschijnlijker past bij een toegebracht, dan een accidenteel oorzakelijk scenario. Het LECK is daarom verzocht om nader onderzoek te doen. De uitkomsten daarvan zijn nog niet gereed.
De kinderrechter is van oordeel dat de huidige uithuisplaatsing van [naam kind] dient te worden voorgezet in afwachting van het nader onderzoek naar de (on)veiligheid van [naam kind] in de thuissituatie. [naam kind] is nog zeer jong en daarmee erg kwetsbaar. Het is onduidelijk wat zich heeft afgespeeld en wat daarbij de rol is geweest van de moeder (en de grootmoeder). Zolang er geen duidelijkheid is over een accidentele dan wel een niet accidentele oorzaak van het letsel van [naam kind] en er onvoldoende duidelijkheid is over wat er zich voorafgaand aan het geconstateerde letsel in de thuissituatie heeft voorgedaan, en wie daarbij betrokken zijn, kan de veiligheid van [naam kind] bij de moeder niet gewaarborgd worden. Ook indien het letsel van [naam kind] het gevolg is geweest van een ongeluk, is een onderzoek nog steeds noodzakelijk om te bezien of aanvullende hulpverlening in de thuissituatie nodig is nu de moeder mogelijk onvoldoende in staat is geweest om [naam kind] te beschermen en haar veiligheid te waarborgen. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de verzochte uithuisplaatsing van [naam kind] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind] in een accomodatie van een zorgaanbieder gevolgd door een voorziening voor pleegzorg tot 3 mei 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Riege, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
J.A. van Soest als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 maart 2022. De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.