ECLI:NL:RBROT:2022:1827

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
83/132969-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van faillissementsfraude met betrekking tot een rechtspersoon

Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van faillissementsfraude. De zaak betrof de verdachte, die als bestuurder van een rechtspersoon, [naam bedrijf], ten laste werd gelegd dat hij zich schuldig had gemaakt aan het onttrekken van gelden aan de onderneming en het niet voldoen aan administratieve verplichtingen. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en een taakstraf, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij op de hoogte was van de financiële malversaties binnen de onderneming. De verdachte verklaarde dat hij de onderneming op verzoek van zijn vader had overgenomen, maar dat zijn vader, die in Turkije verbleef, de feitelijke controle over de financiën had. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet van de verdachte en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor opzet en betrokkenheid bij de beschuldigingen van faillissementsfraude.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/132969-20
Datum uitspraak: 9 maart 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. Heemskerk, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Hoek heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijkomende straf een voorwaardelijke ontzetting uit het recht tot het uitoefenen van een beroep als bestuurder van een rechtspersoon gedurende een periode van 2 jaren, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie acht het voor de bewezenverklaring vereiste opzet bij de verdachte aanwezig in de zin van voorwaardelijk opzet. Hij was niet alleen bestuurder op papier, maar was ook aanwezig in het bedrijf en heeft de dagelijkse gang van zaken in het bedrijf gezien. De verdachte had moeten ingrijpen, maar heeft dat niet gedaan. Hij doet zich dommer voor dan hij is en heeft bewust meegewerkt aan deze constructie.
4.1.2.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten staat de vraag centraal of de verdachte uit hoofde van zijn hoedanigheid van bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf] verantwoordelijk is te houden voor de dagelijkse gang van zaken, voor de financiële, fiscale en administratieve verplichtingen van de onderneming, en daarbij ook in feitelijke zin zodanig is betrokken dat daaruit het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het plegen van de hem verweten feiten voortvloeit.
De verdachte heeft in dat verband verklaard dat hij de onderneming [naam bedrijf] op verzoek van zijn vader (medeverdachte [naam medeverdachte] ) formeel op zijn naam heeft gezet, maar dat de financiën en formele aangelegenheden en verplichtingen van het bedrijf geheel in handen lagen van zijn in Turkije verblijvende vader, dat zijn vader als enige beschikte over de bij de rekening van de onderneming behorende bankpas, dat hij daar niet over kon beschikken en dat hij geen enkel zicht had op die rekening en evenmin op andere binnen het bedrijf zich voordoende formele aangelegenheden en verplichtingen.
De verklaring van de verdachte dat hij niet op de hoogte was van (het nakomen van) de financiële, fiscale en administratieve verplichtingen van de onderneming ziet de rechtbank bevestigd in de verklaring van de boekhouder van de onderneming, die heeft verklaard dat [naam medeverdachte] de baas van de onderneming was, dat hij degene was die altijd alles regelde en die de beslissingen nam en dat je bij hem moest zijn als het om geld ging. Ook leveranciers verklaren dat zij vooral contact hadden met [naam medeverdachte] .
De verklaring van de verdachte wordt ook bevestigd door [naam persoon] , de neef van de verdachte, dat [naam medeverdachte] de boel runde, dat hij de facturen maakte, en dat ook het denkwerk door hem werd gedaan.
[naam medeverdachte] zelf heeft verklaard dat de geldzaken van het bedrijf volledig onder zijn controle waren en dat noch zijn zoon, noch [naam persoon] , bevoegdheden of mogelijkheden hadden binnen het bedrijf. Hij heeft ook verklaard dat de boekhouding nagenoeg geheel is weggegooid en dat hij het nog wel aangetroffen deel van de boekhouding zelf naar de curator heeft gebracht.
Uit het dossier (en met name de tapgesprekken) krijgt de rechtbank, net als de officier van justitie, de indruk dat de verdachte zich naïever voordoet dan hij in werkelijkheid was. Desondanks kan de rechtbank op grond van het dossier en het besprokene op zitting niet vaststellen dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat zijn vader op grote schaal gelden aan de onderneming onttrok, grote crediteuren onbetaald liet en geen administratie voerde of belastingaangiften deed. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat er sprake was van een ‘opzetje’ tussen vader en zoon om het bedrijf op deze manier leeg te trekken en vervolgens failliet te laten gaan.
De vraag of de (formele) rol van de verdachte als bestuurder en enig aandeelhouder binnen de onderneming ook in feitelijke zin zodanig is geweest dat daaruit (voorwaardelijk) opzet op de verweten gedragingen voortvloeit beantwoordt de rechtbank op grond van het vorenstaande dan ook ontkennend.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2022.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij,
in of omstreeks de periode van 8 mei 2013 tot en met 3 november 2015,
te Den Haag en/of Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank ‘s-Gravenhage
d.d. 3 november 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de
boedel heeft onttrokken en/of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement
niet kon worden voorkomen, een of meer van haar schuldeisers heeft bevoordeeld,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
(een) geldbedrag(en) tot een bedrag van (totaal ongeveer) 1.000.552 euro [AMB-
010], althans grote sommen geld, aan de onderneming onttrokken en/of (deze)
geldbedragen en/of baten (geheel of gedeeltelijk) niet verantwoord in de
administratie van [naam bedrijf] ;
2
hij,
in of omstreeks de periode van 8 mei 2013 tot en met 30 juni 2016,
te Den Haag en/of Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander (en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage
d.d. 3 november 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen
ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek, en/of
het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken en/of bescheiden en/of
andere gegevensdragers, in die artikelen bedoeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) niet de
(volledige) administratie en/of niet de juiste administratie gevoerd,
en/of de (volledige) (digitale) administratie over het/de ja(a)r(en) 2013 en/of 2014
en/of 2015 niet overlegd aan de curator van [naam bedrijf] ;
3.
[naam bedrijf]
in of omstreeks de periode 1 januari 2014 tot en met 30 april 2016
Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet
inzake rijksbelastingen,
te weten (een) (kwartaal)aangifte(n) voor de omzetbelasting over 2014 en 2015
niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen kantoor Den Haag en/of Belastingdienst
Apeldoorn gestelde termijn heeft gedaan,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);