4.2.Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij,
in de periode van 8 mei 2013 tot en met 3 november 2015,
in Nederland, en in Turkije,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank ‘s-Gravenhage
d.d. 3 november 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
enig goed aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft hij, verdachte,
geldbedragen tot een bedrag van totaal ongeveer 1.000.552 euro
aan de onderneming onttrokken en
deze geldbedragen niet verantwoord in de
administratie van [naam bedrijf]
2
hij,
in de periode van 8 mei 2013 tot en met 30 juni 2016,
in Nederland, en in Turkije,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank ‘s-Gravenhage
d.d. 3 november 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen
ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid van boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek, en
het bewaren en tevoorschijn brengen van de boeken en bescheiden en
andere gegevensdragers, in die artikelen bedoeld,
immers heeft verdachte telkens niet de
volledige administratie en niet de juiste administratie gevoerd,
en de (volledige) (digitale) administratie over de jaren2013 en 2014
en 2015 niet overgelegd aan de curator van [naam bedrijf]
3
[naam bedrijf]
in de periode 1 januari 2014 tot en met 30 april 2016
in Nederland,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten kwartaalaangiften voor de omzetbelasting over 2014 niet heeft gedaan,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden
gedragingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.