ECLI:NL:RBROT:2022:1826

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
83/275519-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor faillissementsfraude en belastingontduiking door feitelijk bestuurder van een failliete rechtspersoon

Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijk bestuurder van een failliete rechtspersoon, [naam bedrijf], is veroordeeld voor faillissementsfraude en belastingontduiking. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], heeft in de periode van 8 mei 2013 tot en met 3 november 2015 aanzienlijke geldbedragen, in totaal ongeveer 1.000.552 euro, onttrokken aan de boedel van [naam bedrijf], dat op 3 november 2015 failliet werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel niet ingeschreven als bestuurder, feitelijk leiding heeft gegeven aan de onderneming en op grote schaal gelden heeft onttrokken, voornamelijk naar familieleden en voor persoonlijke uitgaven in Turkije. De verdachte heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen om een volledige administratie te voeren en heeft geen aangiften voor de omzetbelasting gedaan, wat heeft geleid tot benadeling van de Belastingdienst en andere crediteuren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte zich door zijn vertrek naar Turkije heeft onttrokken aan zijn verantwoordelijkheden en dat een bestuursverbod niet effectief zou zijn, gezien zijn verblijf in het buitenland. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/275519-21
Datum uitspraak: 9 maart 2022
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende: [adres] in [plaats] ( [land] ),

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Hoek heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en als bijkomende straf een voorwaardelijke ontzetting uit het recht tot het uitoefenen van een beroep als bestuurder van een rechtspersoon gedurende een periode van 2 jaren, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte, hoewel niet ingeschreven als bestuurder, feitelijk leiding heeft gegeven aan [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) en dus als feitelijke bestuurder moet worden aangemerkt. Dit blijkt niet alleen uit de verklaringen van [naam persoon 1] en de boekhouder [naam persoon 2] , maar ook uit het feit dat de verdachte als enige over de bankpas van [naam bedrijf] beschikte en de betalingen verrichtte. In feite geeft de verdachte zelf in zijn verklaring ook aan dat hij de touwtjes in handen had.
[naam bedrijf] is op 3 november 2015 failliet verklaard. Door de curator van [naam bedrijf] is vastgesteld dat de oorzaak van het faillissement grotendeels was gelegen in de overboekingen naar familieleden van de verdachte, contante opnames en pinbetalingen. Deze contante opnames en pinbetalingen hebben voor een groot deel in Turkije plaatsgevonden, waar de verdachte woont. In de jaren 2013 tot en met 2015 gaat het in totaal om ruim 1 miljoen euro. Zelfs nadat [naam bedrijf] van de naam van zijn zoon is gehaald en aan een katvanger is overgedragen (november 2014) bleef de verdachte op grote schaal gelden onttrekken aan de onderneming. Hoewel uit verklaringen kan worden afgeleid dat met een deel van deze gelden mogelijk leveranciers en salarissen van werknemers zijn betaald, kan niet worden geverifieerd in de administratie van [naam bedrijf] of deze betalingen inderdaad een zakelijk karakter hadden. Er werd namelijk nagenoeg geen administratie gevoerd. Tegelijkertijd werden betalingsverplichtingen aan crediteuren zoals het pensioenfonds en de Belastingdienst niet voldaan.
Gelet op de onttrekkingen op deze grote schaal, gecombineerd met het onbetaald laten van grote crediteuren, was een faillissement onvermijdelijk. Gelet op de handelswijze van de verdachte is dit op voorhand ook voor hem kenbaar geweest en heeft hij op zijn minst de aanmerkelijke kans aanvaard op een faillissement, waarbij de schuldeisers met openstaande vorderingen zouden achterblijven.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij,
in de periode van 8 mei 2013 tot en met 3 november 2015,
in Nederland, en in Turkije,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank ‘s-Gravenhage
d.d. 3 november 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
enig goed aan de boedel heeft onttrokken,
immers heeft hij, verdachte,
geldbedragen tot een bedrag van totaal ongeveer 1.000.552 euro
aan de onderneming onttrokken en
deze geldbedragen niet verantwoord in de
administratie van [naam bedrijf]
2
hij,
in de periode van 8 mei 2013 tot en met 30 juni 2016,
in Nederland, en in Turkije,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank ‘s-Gravenhage
d.d. 3 november 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen
ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid van boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek, en
het bewaren en tevoorschijn brengen van de boeken en bescheiden en
andere gegevensdragers, in die artikelen bedoeld,
immers heeft verdachte telkens niet de
volledige administratie en niet de juiste administratie gevoerd,
en de (volledige) (digitale) administratie over de jaren2013 en 2014
en 2015 niet overgelegd aan de curator van [naam bedrijf]
3
[naam bedrijf]
in de periode 1 januari 2014 tot en met 30 april 2016
in Nederland,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten kwartaalaangiften voor de omzetbelasting over 2014 niet heeft gedaan,
terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden
gedragingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd.
Feit 2:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van de rechtspersoon niet hebben voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 15i, eerste lid, Boek 3 Burgerlijk Wetboek en het tevoorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld.
Feit 3:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij aan de verboden gedragingen feitelijk leiding heeft gegeven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan blijkt uit het dossier. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.1.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als feitelijk bestuurder van een rechtspersoon schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. De verdachte heeft van de bedrijfsrekening -onder meer- geldbedragen overgeboekt naar familieleden, in Turkije pinbetalingen verricht, contante geldbedragen gepind en een (deel van) de hypotheek van zijn of andermans woning afgelost. Ook heeft hij het geld naar eigen zeggen gebruikt om in een Turks bedrijf te investeren. Hij heeft de bedrijfsrekening dus in feite gewoon voor zijn privé-uitgaven gebruikt. De geldbedragen werden bovendien niet verantwoord in de administratie van het bedrijf. Ondertussen werden alleen de leveranciers betaald die noodzakelijk waren om het bedrijf voort te laten bestaan, de overige crediteuren werden onbetaald gelaten.
Door op grote schaal geldbedragen te onttrekken aan het bedrijf zijn na het faillissement met name de Belastingdienst en het pensioenfonds benadeeld in hun verhaalsrechten.
Ook heeft de verdachte in zijn hoedanigheid als feitelijk bestuurder niet voldaan aan zijn verplichting om een volledige een juiste administratie te voeren en heeft hij geen (volledige) administratie aan de curator in het faillissement uitgeleverd, waardoor de curator ernstig is belemmerd in de afwikkeling van het faillissement.
Onder zijn feitelijke leiding werden door het door hem bestuurde bedrijf ook geen kwartaalaangiften omzetbelasting gedaan. Het vertrouwen waarop het belastingstelsel is gestoeld en waarop de samenleving, in het kader van het algemeen maatschappelijk belang en het belang van een goed functioneren van het financieel en economisch stelsel, moet kunnen rekenen, is daardoor geschaad. Dit strafbare gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen.
De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat de verdachte anderen de rechtspersoon op hun naam heeft laten zetten en daarmee geprobeerd heeft zichzelf uit de wind te houden, ten koste van anderen, waaronder – nota bene – zijn zoon. Hij heeft vervolgens vanuit Turkije het bedrijf bestuurd en aldaar ongestoord kunnen profiteren van zijn frauduleuze handelen. De verdachte heeft daarbij alleen maar oog gehad voor zijn eigen financiële gewin.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 november 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Strafverzwarende elementen zijn de hoogte van het benadelingsbedrag, het gebruik van katvangers en het gegeven dat de verdachte zich door zijn vertrek naar Turkije heeft onttrokken aan zijn verantwoordelijkheden. In strafmatigende zin weegt de rechtbank mee de ouderdom van de zaak en de omstandigheid dat de verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Dit brengt de rechtbank ertoe de officier van justitie in zijn eis te volgen voor wat betreft de duur van de door hem gevorderde gevangenisstraf. De rechtbank ziet echter gezien het voorgaande geen aanleiding om een deel hiervan voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om aan de verdachte een zogenaamd bestuursverbod op te leggen.
De verdachte verblijft en woont in Turkije en het ligt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in de lijn der verwachting dat de verdachte zich opnieuw in Nederland als
bestuurder van een bedrijf zal laten inschrijven in de Kamer van Koophandel. Bovendien sorteert een dergelijk bestuursverbod waarschijnlijk geen effect, omdat is gebleken dat de verdachte anderen voor zijn karretje spant om zich als bestuurder in te schrijven.
Ook in zoverre volgt de rechtbank de officier van justitie niet in zijn eis.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57, 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2022.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij,
in of omstreeks de periode van 8 mei 2013 tot en met 3 november 2015,
te Den Haag en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, en/of in Turkije,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank ‘s-Gravenhage
d.d. 3 november 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de
boedel heeft onttrokken en/of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement
niet kon worden voorkomen, een of meer van haar schuldeisers heeft bevoordeeld,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
(een) geldbedrag(en) tot een bedrag van (totaal ongeveer) 1.000.552 euro
[AMB-010], althans grote sommen geld, aan de onderneming onttrokken en/of
(deze) geldbedragen en/of baten (geheel of gedeeltelijk) niet verantwoord in de
administratie van [naam bedrijf] ;
2
hij,
in of omstreeks de periode van 8 mei 2013 tot en met 30 juni 2016,
te Den Haag en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, en/of in Turkije,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank ‘s-Gravenhage
d.d. 3 november 2015 in staat van faillissement is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen
ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid van boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek, en/of
het bewaren en/of tevoorschijn brengen van de boeken en/of bescheiden en/of
andere gegevensdragers, in die artikelen bedoeld,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) niet de
(volledige) administratie en/of niet de juiste administratie gevoerd,
en/of de (volledige) (digitale) administratie over het/de ja(a)r(en) 2013 en/of 2014
en/of 2015 niet overlegd aan de curator van [naam bedrijf] ;
3
[naam bedrijf]
in of omstreeks de periode 1 januari 2014 tot en met 30 april 2016
Den Haag en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) (kwartaal)aangifte(n) voor de omzetbelasting over 2014 en 2015
niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen kantoor Den Haag en/of
Belastingdienst Apeldoorn gestelde termijn heeft gedaan,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan de vorenstaande verboden
gedraging(en).