Op 14 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam eiseres] en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze einduitspraak volgde op een eerdere tussenuitspraak van 15 november 2021, waarin de rechtbank oordeelde dat het besluit van 26 maart 2021, waarin de hoogte van de terug te betalen lening was vastgesteld, in strijd was met de evenredigheid zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd, maar de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit nog steeds niet voldeed aan de wettelijke vereisten.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de volledige inning van de lening betrof. Eiseres had aangevoerd dat verweerder zijn recht had verspeeld om het besluit tot inning van de lening te handhaven, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet uit de tussenuitspraak volgde en er geen wettelijke basis was voor deze conclusie. Verweerder had in zijn reactie gesteld dat hij geen aanleiding zag om de studieschuld gedeeltelijk kwijt te schelden, omdat eiseres niet voldaan had aan de voorwaarden van de nieuwe kwijtscheldingsregeling die per 1 januari 2022 was ingevoerd.
Eiseres voerde aan dat de Coronamaatregelen invloed hadden op haar mogelijkheden om de examenonderdelen tijdig te behalen. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe kwijtscheldingsregeling wel degelijk van toepassing was, omdat de termijn voor het behalen van de examenonderdelen was verlengd. Uiteindelijk besloot de rechtbank dat 40% van de studieschuld van eiseres moest worden kwijtgescholden. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.