ECLI:NL:RBROT:2022:1820

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/5406
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen factuur voor registratie van elektronische dampwaren en overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een producent van elektronische dampwaren, en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiseres had een factuur van € 6.682,65 ontvangen voor de registratie van 149 elektronische dampwaren, waarvan de indiening niet vóór de deadline van 20 november 2016 was voltooid. De eiseres stelde dat zij door overmacht niet in staat was om de registraties tijdig in te dienen, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claim van overmacht en dat de factuur terecht was opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van producenten en importeurs om tijdig de benodigde gegevens in te dienen en de gevolgen van een te late indiening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], gevestigd in [vestigingsplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: [naam 1]),
en

de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder

(gemachtigde: mr. D.W. Gerritsen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder bij eiseres een bedrag van € 6.682,65 in rekening gebracht voor de ontvangst, verwerking, analyse en publicatie van 149 registraties van elektronische dampwaren.
Bij besluit van 3 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [naam 2], die ook heeft opgetreden als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Producenten en importeurs van elektronische dampwaar moeten de belangrijkste gegevens over hun producten indienen bij de autoriteiten in de EU-landen waar ze deze willen verkopen. Deze gegevens moeten worden ingediend via het EU Common Entry Gate (hierna: EU-CEG). Er werden geen kosten in rekening gebracht voor kennisgevingen die vóór 20 november 2016 waren ingediend.
1.2.
Eiseres heeft in de periode van 19 tot en met 25 november 2016 voor in totaal 366 elektronische dampwaren kennisgevingen in het EU-CEG ingediend.
1.3.
Bij e-mail van 26 maart 2020 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) eiseres bericht over de aanstaande factuur voor de kennisgevingen. Bij die e-mail is een indieningslijst gevoegd, waarop de ingediende kennisgevingen per product staan gespecificeerd, onder vermelding van de datum van indiening (“Submission Date”).
1.4.
Op 1 mei 2020 heeft de NVWA aan eiseres een factuur (met factuurnummer 00973383) gestuurd voor een totaalbedrag van € 16.415,10. Deze factuur ziet op 366 kennisgevingen voor dampwaar à € 44,85 per stuk.
1.5.
Eiseres heeft per e-mails van 25 juni 2020 en 2 juli 2020 bij de NVWA kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met deze factuur, omdat 333 kennisgevingen zijn ingediend tussen 20 en 25 november 2016 en slechts 33 kennisgevingen zijn ingediend na 25 november 2016.
1.6.
Bij e-mail van 10 juli 2020 heeft de NVWA aan eiseres medegedeeld dat, na contact met het EU-CEG IT Support, is vastgesteld dat 217 van de gefactureerde kennisgevingen inderdaad ten onrechte in rekening zijn gebracht, omdat eiseres vóór 20 november 2016 was begonnen met de indiening ervan. Bij deze e-mail is de aangepaste indieningslijst gevoegd.
1.7.
Op 23 juli 2020 heeft de NVWA aan eiseres voor het bedrag van € 16.415,10 een creditfactuur (met factuurnummer 00980884) gestuurd.
1.8.
Op 24 juli 2020 heeft de NVWA aan eiseres een nieuwe factuur (met factuurnummer 00982135) gestuurd voor een totaalbedrag van € 6.682,65. Deze factuur ziet op 149 (366 minus 217) kennisgevingen voor dampwaar à € 44,85 per stuk. Dit is het primaire besluit.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat hij de stelling van eiseres dat zij genoodzaakt was om een deel van de kennisgevingen na 20 november 2016 in te dienen omdat het EU-CEG regelmatig vastliep, niet kan volgen. Op basis van de 217 kennisgevingen die eiseres wel vóór 20 november 2016 heeft ingediend constateert verweerder enerzijds dat het wel degelijk mogelijk was om in die periode kennisgevingen in te dienen. Anderzijds zijn verweerder in die periode ook geen dusdanige verstoringen van het EU-CEG bekend, dat het onmogelijk was om kennisgevingen in te dienen. Eiseres heeft dit onvoldoende aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond. Bovendien had van eiseres verwacht mogen worden dat zij hier in ieder geval vóór 20 november 2016 melding van zou maken en niet pas voor het eerst op 25 juni 2020. Nu eiseres 149 kennisgevingen na 20 november 2016 heeft ingediend, hetgeen zij ook niet weerspreekt, zijn deze kennisgevingen terecht en in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving bij eiseres in rekening gebracht. Het bezwaar is daarom kennelijk ongegrond en de factuur van 24 juli 2020 blijft in stand.
3. De toepasselijke Europese en nationale wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Eiseres stelt dat zij als toonaangevende speler in de dampindustrie in Frankrijk uiteraard op de hoogte was van de deadline voor het indienen van de kennisgevingen van 20 november 2016. In de periode voor de deadline van 20 november 2016 was sprake van "bugs" in het EU-CEG. Daarbij deden zich twee situaties voor. Ten eerste werden niet alle gegevens geregistreerd en ten tweede keerden ingediende kennisgevingen regelmatig als "ERROR" terug. Hierdoor moest eiseres een zeer groot aantal meldingen na de deadline van 20 november 2016 opnieuw indienen. Zij wilde voldoen aan de Nederlandse regelgeving en heeft te goeder trouw gehandeld. De 149 kennisgevingen zijn daarom volgens eiseres ten onrechte in rekening gebracht.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de indiening van de 149 kennisgevingen niet vóór 20 november 2016 is voltooid. Uit de door verweerder als productie 11 overgelegde, door het RIVM vervaardigde indieningslijst blijkt verder dat de indiening van de 116 overige kennisgevingen ook niet vóór 20 november 2016 is aangevangen. In de kolom “corrected Submission” is voor ieder product een datumstempel opgenomen. Die datumstempels markeren het begin van de indiening. Uit de laatste zes pagina’s van deze indieningslijst volgt dat van respectievelijk 13, 21, 21, 21, 21 en 19 producten op 22 november 2016 of later is begonnen met de indiening van de kennisgeving. Dit zijn in totaal 116 kennisgevingen. Van 33 van de in rekening gebrachte kennisgevingen heeft eiseres bovendien erkend dat deze pas na 25 november 2016 zijn ingediend. Het totaal van kennisgevingen dat niet vóór 22 november 2016 is ingediend, komt daarmee op 149. Verweerder heeft deze kennisgevingen in beginsel bij eiseres is rekening mogen brengen.
4.2.
In de kern beroept eiseres zich op overmacht. Zij draagt de bewijslast voor het aannemelijk maken van de feiten en omstandigheden die zij in dat verband stelt. Eiseres heeft niet met bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld schermafdrukken van foutmeldingen (de door eiseres genoemde "ERROR"), onderbouwd dat sprake was van overmacht in die zin dat het onmogelijk was om de 149 in rekening gebrachte kennisgevingen vóór 20 november 2016 in te dienen. Dat het niet onmogelijk was om productregistraties in te dienen blijkt ook de eerste 11 pagina’s en een deel van pagina 12 van de als productie 11 overgelegde indieningslijst. Daarop staan vele tientallen kennisgevingen die eiseres op 19 november 2016 heeft ingediend, vaak meerdere binnen één minuut. Uit de indieningslijst blijkt verder dat eiseres haar eerste registraties op 19 november 2016 om 14:49 uur heeft ingediend. Niet duidelijk is waarom eiseres tot dat late tijdstip heeft gewacht met het beginnen met indienen van haar registraties. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat het EU-CEG pas laat open ging. Daarnaar gevraagd heeft zij echter niet meer kunnen verklaren dan dat dit in november was, zonder echter een exacte datum te noemen. Daarmee is door eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het EU-CEG pas op 19 november 2016 werd opengesteld voor registraties. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het in november 2016 erg druk is geweest in het EU-CEG omdat er veel partijen binnen de EU kennisgevingen wilden indienen voor 20 november 2016. Door echter pas in de middag van 19 november 2016 te starten met het indienen van honderden productregistraties, heeft eiseres een groot risico genomen dat vanwege drukte in het EU-CEG vertragingen zouden kunnen optreden. De gevolgen van die keuze van eiseres komen voor haar rekening.
4.3.
Verder acht de rechtbank het met verweerder opmerkelijk dat eiseres de gestelde overmacht niet op of kort na 20 november 2016 heeft gemeld, zeker omdat eiseres heeft verklaard dat zij zich bewust was van de deadline en van de (mogelijke) financiële consequenties die een te late indiening van één of meer kennisgevingen zou kunnen hebben, namelijk dat dit niet langer gratis zou zijn. Eiseres heeft de gestelde problemen echter pas gemeld nadat zij de factuur van verweerder had ontvangen. Daarmee heeft zij aan verweerder de mogelijkheid ontnomen om direct na het melden van mogelijke problemen onderzoek te verrichten en niet pas jaren later.
4.4.
Ter zitting heeft eiseres zich nog op het standpunt gesteld dat zij de factuur van verweerder onredelijk laat heeft ontvangen en dat zij tot die tijd dacht dat verweerder de te late indiening door de vingers had gezien. Het enkele feit dat de factuur lang op zich heeft laten wachten, zoals ook door verweerder ter zitting is erkend, levert geen gerechtvaardigd vertrouwen op dat de te laat ingediende kennisgevingen niet (meer) in rekening zouden worden gebracht. De gemachtigde van verweerder heeft er ter zitting in dit verband terecht op gewezen dat de verjaringstermijn voor een bestuurlijke geldschuld vijf jaar is (artikel 4:104 van de Algemene wet bestuursrecht) en dat de factuur binnen die termijn aan eiseres is verstuurd.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Richtlijn 2014/40/EU
Artikel 20, tweede lid
Producenten en importeurs van elektronische sigaretten en navulverpakkingen doen kennisgeving bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van dergelijke producten die zij voornemens zijn in de handel te brengen. De kennisgeving geschiedt elektronisch, en wel zes maanden vóór de datum waarop zij voornemens zijn het product in de handel te
brengen. Voor elektronische sigaretten en navulverpakkingen die op 20 mei 2016 reeds in de handel zijn gebracht, geschiedt de kennisgeving binnen zes maanden na die datum. Voor elke substantiële verandering van het product wordt een nieuwe kennisgeving gedaan. (…)
Tabaks- en rookwarenwet
Artikel 19, eerste lid
Aan degene ten behoeve van wie werkzaamheden worden verricht, kunnen de kosten ten laste worden gebracht die samenhangen met bij of krachtens deze wet voorgeschreven keuringen, controles, nadere controles, beoordelingen, of de ontvangst, verwerking, analyse, opslag en publicatie van bij of krachtens deze wet verstrekte gegevens en bescheiden.
Tabaks- en rookwarenbesluit
Artikel 4.6
1. Producenten en importeurs van elektronische dampwaar stellen Onze Minister zes maanden voor de beoogde datum van het in Nederland in de handel brengen van een nieuwe of substantieel gewijzigde elektronische sigaret of navulverpakking, hiervan in kennis.
2. Bij ministeriële regeling worden ter bescherming van de volksgezondheid of ter uitvoering van de tabaksproductenrichtlijn eisen gesteld aan de gegevens en bescheiden die bij deze kennisgeving worden verstrekt en de wijze waarop dit gebeurt. Bij ministeriële regeling wordt hiertoe een sjabloon vastgesteld.
Tabaks- en rookwarenregeling
Artikel 4.6, eerste, vierde en zesde lid
1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 4.6 van het besluit, die betrekking heeft op een elektronische sigaret of een navulverpakking, voldoet aan artikel 20, tweede lid, van de tabaksproductenrichtlijn.
4. De kennisgeving geschiedt op elektronische wijze door middel van het common entry gate.
6. De kosten die samenhangen met de ontvangst, opslag, verwerking, analyse en publicatie van de verstrekte gegevens en bescheiden worden ten laste gebracht van degene ten behoeve van wie de werkzaamheden worden verricht. De kosten bedragen € 44,85 per nieuw of substantieel gewijzigd product. Indien aanvulling van gegevens en bescheiden, anders dan bepaald in artikel 4.5, derde lid, van het besluit, vereist is, wordt opnieuw € 44,85 in rekening gebracht.
Tabaks- en rookwarenregeling (oud)
Artikel 7.3, zevende lid
In afwijking van de artikelen 4.6, vierde lid, en 4.8, derde lid, worden geen kosten in rekening gebracht die samenhangen met de ontvangst, opslag, verwerking, analyse en publicatie van de gegevens en bescheiden die ingevolge artikel 7.1 van het besluit vóór 20 november 2016 worden verstrekt.