ECLI:NL:RBROT:2022:1783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
21.424 FT RK
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een onderneming na niet-betaling van huurtermijnen en verzoek om uitstel

Op 25 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak. De verzoekster, BNP Paribas Leasing Solutions N.V., heeft verzocht om de faillietverklaring van de heer [naam], die handelde onder de naam Miramar Transport. De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij de verzoekster en verweerder zijn gehoord. De verzoekster stelde dat er een huurovereenkomst was voor een koffiemachine, die na onbetaald blijven van huurtermijnen was ontbonden. De vordering van verzoekster op verweerder bedroeg € 19.940,--. Verweerder betwistte de vordering en stelde dat hij slechts een bedrag van maximaal € 3.600,-- verschuldigd zou zijn. Hij verzocht om uitstel van de faillietverklaring in afwachting van een beslissing op zijn aanvraag voor een BBZ-uitkering/RBZ-krediet.

De rechtbank oordeelde dat er summierlijk bewijs was van het bestaan van een vorderingsrecht van verzoekster op verweerder, aangezien de huurovereenkomst was ondertekend en de verplichtingen niet waren nagekomen. De rechtbank constateerde dat verweerder in een toestand verkeerde waarin hij had opgehouden te betalen, en dat er sprake was van pluraliteit van schuldeisers. De rechtbank wees het verzoek tot faillietverklaring toe en benoemde mr. M. Aukema als rechter-commissaris en mr. M.K. de Bruijn als curator. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 februari 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 25 februari 2022
VONNIS op het op 3 december 2021 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen, van:
de naamloze vennootschap
BNP PARIBAS LEASING SOLUTIONS N.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
verzoekster,
advocaat: mr. R. Arnoldus,
strekkende tot faillietverklaring van:
de heer
[naam],
wonende aan de [adres]
[woonplaats] ,
handelend onder de namen:
Café Miramar,
Tapasbar Malaga Miramar,
Café Noordpleinen
MIRAMAR TRANSPORT,
zaakdoende aan de Claes de Vrieselaan 115b
3021 JH Rotterdam,
verweerder,
advocaat: mr. B.V. Rafaela.

1.De procedure

Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 4 januari 2022. Daarbij zijn verzoekster, bij monde van mr. E.J. de Koning, en verweerder verschenen en gehoord. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden tot 1 februari 2022.
Ter zitting van 1 februari 2022 is de behandeling voortgezet. Daarbij zijn verzoekster, bij monde van mr. E.J. de Koning, en verweerder, bijgestaan door mr. B.V. Rafaela, verschenen en gehoord. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden tot 22 februari 2022.
Bij bericht van 21 februari 2022 heeft de advocaat van verzoekster een aantal stukken aan de rechtbank doen toekomen.
Bij bericht van 21 februari 2022 heeft mr. Rafaela een brief met bijlagen aan de rechtbank toegezonden.
Ter zitting van 22 februari 2022 is de behandeling voortgezet. Daarbij zijn verzoekster, bij monde van mr. E.J. de Koning, en verweerder, bijgestaan door mr. B.V. Rafaela, verschenen en gehoord.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunten van partijen

Verzoekster heeft gesteld dat met verweerder op 7 juli 2020 een huurovereenkomst tot stand is gekomen voor de duur van 72 maanden. De overeenkomst ziet op de huur van een Koffiemachine Jura Giga XBC. De huur is na onbetaald blijven van de huurtermijnen ontbonden. Uit hoofde van deze overeenkomst heeft verzoekster thans een opeisbare vordering op verweerder van € 19.940,-- (inclusief rente en kosten). Ter zitting van 4 januari 2022 heeft verzoekster toegelicht dat door verweerder een Huur- Lease- Koop- en Serviceovereenkomst met Zwager Koffie is gesloten voor 24 kwartalen. In de overeenkomst is abusievelijk 24 maanden opgenomen, maar deze vergissing is later hersteld door Zwager Koffie in een mail aan verweerder van 3 juni 2020. Verzoekster heeft de financiering op zich genomen en in de overeenkomst tussen verzoekster en verweerder is van 72 maanden uitgegaan.
Voorts heeft verzoekster gesteld dat sprake is van een steunvordering van Lease 2.0 van
€ 2.549,91. Daarnaast blijkt van pluraliteit uit het feit dat verweerder zich in maart 2021 heeft gewend tot Zuidweg Schuldhulp, zoals blijkt uit productie 4 bij het verzoekschrift.
Verweerder heeft erkend dat hij een huurovereenkomst voor de hierboven genoemde koffiemachine is aangegaan met leverancier Zwager Koffie en niet met verzoekster. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij daarom niets verschuldigd is aan verzoekster, althans niet het door verzoekster gevorderde bedrag. Verweerder heeft aangevoerd dat hij een overeenkomst met Zwager Koffie is aangegaan voor 24 maanden en daarnaast dat hij slechts elf maanden gebruik heeft gemaakt van het koffieapparaat dat door Zwager is geleverd en ook weer is ingenomen. Als hij al zou moeten betalen aan verzoekster, zou hij een bedrag van maximaal € 3.600,-- verschuldigd zijn.
Hoewel verweerder de steunvordering van Lease 2.0 heeft betwist, heeft hij erkend dat hij meerdere schulden heeft. Daarnaast heeft verweerder stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zich heeft aangemeld voor een BBZ-uitkering/RBZ-krediet. Verweerder heeft verzocht het faillissementsverzoek af te wijzen dan wel een nader uitstel te verlenen nu hij in afwachting is van de beslissing op deze aanmelding (die acht tot dertien weken kan duren).
Namens verzoekster is verklaard dat zelfs al zou worden meegegaan in het betoog van verweerder dat het contract slechts voor 24 maanden zou zijn gesloten, dat dan nog steeds sprake is van een vorderingsrecht op verweerder nu door verweerder geen enkele betaling is verricht. Namens verzoekster is gepersisteerd.

3.De beoordeling

Artikel 3 Fw schrijft voor dat de griffier de schuldenaar bij brief kennis geeft dat hij binnen veertien dagen na de dag van verzending van die brief een verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan indienen. Uit het bepaalde in artikel 3a Fw volgt dat indien een dergelijk verzoek door de schuldenaar is ingediend, de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring geschorst wordt totdat is beslist op het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank constateert dat de hiervoor genoemde brief van de griffier op 3 december 2021 aan verweerder is verzonden en dat de brief op 7 december 2021 door verweerder is ontvangen. Verder constateert de rechtbank dat de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring twee maal is aangehouden met onder meer de opdracht aan verweerder om een wsnp-verzoek in te dienen dan wel een concrete aanvraag tot schuldhulpverlening te laten zien indien hij een beroep zou willen gaan doen op de wettelijke schuldsaneringsregeling. Tevens heeft de rechtbank verweerder opgedragen duidelijkheid te verschaffen over zijn schuldpositie. De rechtbank stelt vast dat geen wsnp-verzoek ter griffie is ingediend en dat ook geen concrete aanvraag tot schuldhulpverlening is overgelegd. Een aanvraag voor een BBZ-uitkering/RBZ-krediet is iets wezenlijk anders dan een aanvraag tot schuldhulpverlening in aanloop naar een wettelijke schuldsaneringsregeling. Voorts is geen duidelijkheid verschaft over de schuldpositie van verweerder. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot (verdere) aanhouding van de behandeling van het faillissementsverzoek over te gaan.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 van de Faillissementswet (hierna: Fw) wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen, indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers, terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat summierlijk is gebleken van een vorderingsrecht van verzoekster op verweerder nu hij de Huur- Lease- Koop- en Serviceovereenkomst heeft ondertekend en daarmee de verplichtingen is aangegaan. Verweerder heeft niet betwist dat hij de op grond van deze overeenkomst verschuldigde bedragen nimmer heeft betaald en dat de overeenkomst is ontbonden. Dat discussie bestaat over de hoogte van de vordering van verzoekster doet hier niet aan af.
Voorts stelt de rechtbank vast dat van het bestaan van steunvorderingen summierlijk is gebleken. Immers, ter zitting is door verweerder verklaard dat hij een aanmelding BBZ-uitkering/RBZ-krediet heeft ingediend. Uit een door verweerder overgelegd ‘Plan voor uw geldzaken’ van de gemeente Rotterdam van 22 december 2021 blijkt dat verweerder zich als doel heeft gesteld om aan een stabiele financiële situatie te werken, zijn schulden op te lossen en zijn ondernemingen voort te zetten.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die aantonen dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Een en ander leidt er toe dat de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring zal toewijzen.

3.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart [naam] voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. M. Aukema, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator mr. M.K. de Bruijn, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2022 te 10:00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.