In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vattenfall Sales Nederland N.V. en [horecagelegenheid A]. Vattenfall had een vordering ingesteld tegen [horecagelegenheid A] wegens onbetaalde facturen die voortvloeiden uit een leveringsovereenkomst voor energie, gas, water en warmte. Vattenfall vorderde een totaalbedrag van € 8.897,96, vermeerderd met rente en kosten, en stelde dat [horecagelegenheid A] zich niet aan de afspraken had gehouden, wat leidde tot een vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst. [horecagelegenheid A] voerde echter aan dat zij de gemaakte afspraken had nageleefd en dat de beëindiging van de overeenkomst onterecht was, mede vanwege een overmachtssituatie door de coronamaatregelen. De kantonrechter oordeelde dat Vattenfall ten onrechte de overeenkomst had beëindigd, omdat [horecagelegenheid A] aan de voorwaarden had voldaan om de beëindiging te voorkomen. De vordering van Vattenfall werd afgewezen, en de kantonrechter veroordeelde Vattenfall in de proceskosten. In reconventie had [horecagelegenheid A] een onkostenvergoeding van € 5.000,- gevorderd voor immateriële schade, maar deze vordering werd afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing. De proceskosten in reconventie werden vastgesteld op nihil.