Op 10 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, mishandeling en bedreiging van zijn (ex-)echtgenote. De zaak werd behandeld in tegenspraak, waarbij de rechtbank zich baseerde op het onderzoek dat had plaatsgevonden op de terechtzitting van 24 februari 2022. De officier van justitie, mr. S.B. Epozdemir, had gevorderd tot een gedeeltelijke vrijspraak voor het bij de keel vastpakken van de aangeefster en een veroordeling tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen beoordeeld. De aangeefster had verklaard dat de verdachte haar had geslagen en geschopt, en dat hij met een mes had gedreigd. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De getuige had weliswaar gehoord dat de aangeefster riep dat zij werd mishandeld, maar had het geweld zelf niet waargenomen. Bovendien ontbrak een forensische verklaring over het letsel van de aangeefster, en was er geen sporenonderzoek gedaan naar het mes dat in de woning was aangetroffen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. J. van der Groen als voorzitter, en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en M. Altena als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. Y. Ouarssani.