In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 11 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], vertegenwoordigd door mr. J. Mikes, en Van Hollandsche Bodem B.V. (VHB), vertegenwoordigd door mr. N. Köse-Albayrak. De procedure betreft een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte, waarbij [eiseres] ontbinding van de huurovereenkomst vordert vanwege stankoverlast die door VHB's activiteiten in de gehuurde ruimte wordt veroorzaakt. VHB huurt sinds 1 juni 2020 de bedrijfsruimte voor een huurprijs van € 2.323,94 per maand, inclusief servicekosten en omzetbelasting, met een looptijd tot 31 januari 2024. De huurovereenkomst bevat bepalingen die de huurder verplichten om hinder voor andere gebruikers van het gebouw te minimaliseren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat VHB niet in staat is geweest om de stankoverlast te beperken, ondanks pogingen om dit te verhelpen. De rechter oordeelt dat de ernstige tekortkomingen van VHB in de nakoming van de huurovereenkomst de ontbinding rechtvaardigen. De vordering van [eiseres] om de huurovereenkomst te ontbinden en VHB te veroordelen tot ontruiming van de bedrijfsruimte is dan ook toewijsbaar. VHB wordt veroordeeld om de bedrijfsruimte binnen vier weken na betekening van het vonnis te ontruimen, maar niet eerder dan 1 mei 2022.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat VHB de huur over de periode van oktober 2021 tot maart 2022 moet betalen, maar dat de vordering voor de resterende huurtermijnen tot 31 januari 2024 naar een schadestaatprocedure wordt verwezen. De vorderingen van [eiseres] tot het opleggen van boetes voor te late betalingen zijn afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelt dat [eiseres] niet tijdig aanspraak heeft gemaakt op deze boetes. De kosten van de procedure worden door beide partijen gedragen, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.