In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensensmokkel. De verdachte werd op 5 juni 2020 aangehouden tijdens een uitreiscontrole in Hoek van Holland, waar in zijn bestelbus twee vreemdelingen werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er geen direct bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze vreemdelingen in de laadruimte van zijn bus. De omstandigheden waaronder de vreemdelingen in de laadruimte werden aangetroffen, waren onvoldoende om te concluderen dat de verdachte betrokken was bij hun vervoer. De verklaring van de verdachte werd niet als ongeloofwaardig terzijde geschoven, en de rechtbank concludeerde dat de wetenschap en het opzet van de verdachte niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.
De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd verklaard en een gevangenisstraf van 10 maanden zou krijgen. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte overeenkwamen en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank besloot ook dat het in beslag genomen voertuig, een Ford Transit, moest worden teruggegeven aan de rechthebbende. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van mensensmokkel waar de betrokkenheid van de verdachte niet kan worden aangetoond.