ECLI:NL:RBROT:2022:1681

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
ROT 21/5360
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor werk in de gezondheidszorg na strafrechtelijke veroordeling

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, geboren in 2001, en de minister voor Rechtsbescherming. De eiser had een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor een functie als thuiszorgbegeleider. Deze aanvraag werd afgewezen op basis van een eerdere veroordeling voor het voorhanden hebben van een pistool en kogelpatronen, waarvoor hij een gevangenisstraf van zeven maanden had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het strafbare feit, in combinatie met het korte tijdsverloop tussen de veroordeling en de VOG-aanvraag, zwaarder woog dan de belangen van de eiser om zijn leven weer op de rails te krijgen met een opleiding en stage in de zorg. De rechtbank concludeerde dat er een reëel risico bestond voor de veiligheid van de mensen die aan de zorg van de eiser zouden worden toevertrouwd, en dat de eiser over een langere periode moet laten zien dat hij zich niet schuldig maakt aan strafbare feiten die een risico vormen in zijn toekomstige functie. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. M.R. de Kok,
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigde: mr. A.P.N. de Bruin

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) op grond van de Wet justitiële strafvorderlijke gegevens (Wjsg) afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022. Namens partijen zijn de gemachtigden verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiser, geboren in 2001, is blijkens het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) op 27 januari 2021 in aanraking gekomen met Justitie. Eiser is op die datum in voorlopige hechtenis genomen op verdenking van het overtreden op 26 januari 2021 van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (het voorhanden hebben van een pistool met 41 kogelpatronen). De voorlopige hechtenis is op 27 februari 2021 beëindigd. Op 29 april 2021 is eiser hiervoor door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Eiser heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
1.2.
Op 6 juni 2021 heeft eiser verweerder om afgifte van een VOG gevraagd voor de functie van thuiszorgbegeleider bij [naam instelling] te [plaatsnaam], te toetsen aan screeningsprofiel 45. “Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier”.
2. Aan de handhaving van de afwijzing in het bestreden besluit heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd.
Binnen de geldende terugkijktermijn van twee jaar is een veroordeling van eiser voor een strafbaar feit gebleken dat, objectief gezien, bij herhaling een belemmering vormt voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Een thuiszorgbegeleider is belast met de zorgverlening van personen in een één-op-één-relatie, waarbij sprake kan zijn van afhankelijkheid. Er is sprake van een risico voor het welzijn en de veiligheid van deze personen. Dat de veroordeling nog niet onherroepelijk is, laat een redelijke verdenking van dit strafbare feit onverlet, wat maakt dat de veroordeling wel bij de beoordeling mocht worden betrokken.
Dit risico weegt volgens verweerder zwaarder dan eisers belang om als thuiszorgbegeleider te kunnen werken. Verweerder kent doorslaggevend gewicht toe aan het gegeven dat eiser ook buiten de terugkijktermijn met Justitie in aanraking is geweest en aan het feit dat de rechtbank heeft geconcludeerd dat het wapen zich in eisers machtssfeer bevond en hem het strafbare feit zwaar heeft aangerekend. Gelet hierop en op het geringe tijdsverloop sinds het strafbare feit, acht verweerder het risico bij herhaling te groot om de VOG te verlenen.
3. Eiser heeft ter zitting zijn standpunt in beroep dat niet is voldaan aan het objectieve criterium, laten vallen. Eiser handhaaft echter zijn standpunt dat verweerder zijn belangen zwaarder had moeten laten wegen. Het kunnen afronden van een opleiding in de gewenste richting is voor eiser cruciaal in deze fase van zijn leven. De aanhouding is een gevolg van het feit dat eiser zich met verkeerde vrienden had ingelaten. Eiser heeft na zijn detentie het contact met deze personen verbroken en is met hulp van zijn moeder en zus gemotiveerd een nieuw leven begonnen. Hij heeft zich aangemeld voor een opleiding tot havenwerker en in de studierichting die eiser wil volgen, is de stage als thuiszorgbegeleider noodzakelijk. Met deze opleiding kan hij werk zoeken in de richting die hij hem aanspreekt en een nieuwe start maken.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling
4. In artikel 28 van de Wjsg wordt een VOG omschreven als een verklaring van verweerder dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is aangevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wjsg weigert verweerder de afgifte van een VOG indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd in de weg zal staan.
Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG worden door verweerder de criteria gehanteerd die zijn neergelegd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (Staatscourant 1 december 2017, nr. 68620; hierna: de Beleidsregels).
5. Op grond van het bepaalde in de paragraaf 3.1.1, onder d en e, in samenhang met paragraaf 3.1.2 van de Beleidsregels heeft verweerder vanwege eisers leeftijd een terugkijktermijn van twee in plaats van vier jaar gehanteerd, te rekenen vanaf de datum van het vonnis van de strafrechter op 29 april 2021, vermeerderd met 29 dagen waarin eiser in preventieve hechtenis heeft gezeten.
6. Nu eiser binnen de te hanteren terugkijktermijn voorkomt in de justitiële documentatie, beoordeelt verweerder op grond van de Beleidsregels VOG de afgifte van de VOG aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
7.1.
In paragraaf 3.2. van de Beleidsregels is bepaald dat de afgifte van de VOG wordt geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Dit criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
7.2.
Paragraaf 3.3. van de Beleidsregels bepaalt dat op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG, zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Paragraaf 3.3.1 bepaalt, voor zover van belang, dat omstandigheden van het geval die altijd bij deze beoordeling worden betrokken zijn: de afdoening van de strafzaak; het tijdsverloop; de hoeveelheid antecedenten.
8. Niet meer in geschil is dat is voldaan het aan het objectieve criterium. Ter beoordeling staat dus of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico ten tijde van de aanvraag meer gewicht toekwam dan aan het belang van eiser bij afgifte van de VOG.
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat dat zo is. Verweerder heeft kunnen concluderen dat de ernst van het strafbare feit waarvoor eiser is veroordeeld, in samenhang met het minimale tijdsverloop tussen zijn veroordeling en de VOG-aanvraag als ook het feit dat hij buiten de terugkijktermijn met Justitie in aanraking is gekomen, zwaarder weegt dan de omstandigheid dat eiser probeert zijn leven weer op de rails te krijgen met een opleiding waarbij hij graag stage wil lopen. Er mag in redelijkheid van eiser worden gevergd dat hij over een langere periode laat zien dat hij zich niet schuldig maakt aan strafbare feiten die in de functie van thuiszorgbegeleider een risico vormen voor de mensen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lammerse, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 maart 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.