In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eisers, vertegenwoordigd door mr. Th.C. Visser, vorderden tot opheffing van conservatoir beslag dat door gedaagde, vertegenwoordigd door mr. Z.H. van Dorth tot Medler, was gelegd op twee onroerende zaken van eiser 1. De vordering van gedaagde was gebaseerd op wanprestatie van eiser 1, die volgens gedaagde had nagelaten hem te informeren over een lopende Huurcommissieprocedure bij de verkoop van een appartementsrecht. De rechtbank oordeelde dat niet summierlijk was gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering van gedaagde, maar dat de vordering wel deels summierlijk ondeugdelijk was, met name wat betreft de hoogte van de vordering. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser 1 zekerheid moest stellen voor een bedrag van € 45.838 om de opheffing van het beslag te laten doorgaan. De beslissing om de beslagen op te heffen was onder de voorwaarde dat deze zekerheid werd gesteld. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.