ECLI:NL:RBROT:2022:1640

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
C/10/592437 / HA ZA 20-245
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanvullende vergoeding door FC IJsselmonde van Gemeente Rotterdam na taxatie van opstallen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen FC IJsselmonde en de Gemeente Rotterdam. FC IJsselmonde vorderde een aanvullende vergoeding op basis van een mondelinge overeenkomst die zou zijn gesloten tijdens een bespreking op 18 januari 2016. De kern van de zaak draait om de vraag of er daadwerkelijk een overeenkomst is tot stand gekomen, waarbij FC IJsselmonde stelt dat zij recht heeft op een hogere vergoeding als de Rotterdamse Voetbal- en atletiekvereniging Overmaas meer zou ontvangen dan de oorspronkelijk vastgestelde vergoeding van € 440.000,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat FC IJsselmonde niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De getuigenverklaringen van zowel FC IJsselmonde als de Gemeente werden gewogen, waarbij de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanvaarding van het voorstel door de Gemeente. De rechtbank heeft de vorderingen van FC IJsselmonde afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en bewijsvoering in civiele zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer: C/10/592437 / HA ZA 20-245
vonnis van 22 februari 2022
in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FC IJSSELMONDE,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat: mr. J.W.M. Kromme te Ridderkerk,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. S.M. Conijnenberg te Rotterdam.
Partijen zullen hierna FC IJsselmonde en de Gemeente worden genoemd.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 21 oktober 2020 (hierna: “het tussenvonnis”) en de daarin genoemde stukken;
de akte uitlating bewijslevering van FC IJsselmonde, met producties;
de akte vermeerdering eis en gronden van FC IJsselmonde;
het proces-verbaal van 11 februari 2021 van het getuigenverhoor aan de zijde van FC IJsselmonde;
de antwoordakte van de Gemeente;
het proces-verbaal van 16 juni 2021 van het getuigenverhoor aan de zijde van de Gemeente.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
In het tussenvonnis is FC IJsselmonde opgedragen te bewijzen dat zij met de Gemeente is overeengekomen dat FC IJsselmonde een aanvullende vergoeding verkrijgt als Overmaas voor haar opstallen uiteindelijk toch meer krijgt dan dat zij zou hebben gekregen op basis van de oorspronkelijke taxatie en dat dat dan ook naar rato ten laste van de Gemeente toekomt aan FC IJsselmonde. FC IJsselmonde heeft ter uitvoering van deze bewijsopdracht als getuigen doen horen: [naam getuige 1], [naam getuige 2] en [naam getuige 3]. De Gemeente heeft in contra-enquête als getuigen doen horen: [naam getuige 4], [naam getuige 5] en [naam getuige 6]. Deze getuigen worden in het vervolg allemaal bij hun achternaam genoemd. De rechtbank concludeert na een weging van het bewijs dat FC IJsselmonde niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Dit betekent dat naast de primaire, ook de subsidiaire vordering zal worden afgewezen.
Het bestaan van een mondelinge overeenkomst
2.2.
De in de bewijsopdracht genoemde afspraak is volgens FC IJsselmonde mondeling gemaakt tijdens een finale onderhandeling op 18 januari 2016 over de vergoeding voor de clubgebouwen van FC IJsselmonde (hierna: “opstallen”). In het vervolg zal de discussie zich daarom toespitsen op de vraag wat op die datum tussen partijen is besproken. Bij de beantwoording van deze vraag komt met name gewicht toe aan de verklaringen van de personen die bij de bespreking van 18 januari 2016 aanwezig waren. Namens FC IJsselmonde waren dit [naam getuige 1], [naam getuige 2] en [naam getuige 3], waarbij [naam getuige 3] optrad als verenigingsadviseur namens Sportsupport. Namens de Gemeente waren [naam getuige 4], [naam getuige 5] en [naam getuige 6] bij de bespreking aanwezig.
2.3.
[naam getuige 1], [naam getuige 2] en [naam getuige 3] verklaren alle drie dat [naam getuige 1] tijdens de bespreking van 18 januari 2016 tegen de Gemeente heeft gezegd dat FC IJsselmonde akkoord was met een vergoeding van € 440.000,00 voor de opstallen, onder de voorwaarde dat als de Rotterdamse Voetbal- en atletiekvereniging Overmaas (hierna: “Overmaas”) meer zou krijgen dan zij op basis van de oorspronkelijke taxatie van Drevast Bouw en Waarderingen (hierna: “de oorspronkelijke taxatie”) zou hebben gekregen, FC IJsselmonde naar rato ook een hogere vergoeding zou krijgen. Geen van de getuigen namens de Gemeente heeft uitdrukkelijk weersproken dat FC IJsselmonde deze voorwaarde heeft voorgelegd. Daarmee staat vast dat [naam getuige 1] in ieder geval aan de Gemeente een aanbod van deze strekking heeft gedaan (hierna: “het voorstel”).
2.4.
Om vervolgens tot een overeenkomst te komen, is vereist dat het aanbod wordt aanvaard (zie artikel 6:127 lid 1 BW). In een geval als deze, waarin een aanbod mondeling is uitgebracht, geldt op grond van artikel 6:221 lid 1 BW dat het aanbod vervalt wanneer het niet onmiddellijk wordt aanvaard. Relevant is daarom of het aanbod tijdens de bespreking van
18 januari 2016 door één van de aanwezigen namens de Gemeente is aanvaard.
2.5.
Uit de verklaringen van [naam getuige 2] en [naam getuige 1] volgt niet dat de Gemeente het voorstel van [naam getuige 1] tijdens de bespreking heeft aanvaard. Zo heeft [naam getuige 2] op dit punt verklaard:
“Op uw vraag hoe het gesprek toen verder ging kan ik u zeggen dat de discussie toen klaar was. De gemeente gaf geen inhoudelijke reactie volgens mij op wat [naam getuige 1] had gezegd over de afspraak met Overmaas dus ze hebben niet gezegd ‘dat doen we’ of ‘dat doen we niet’. Ik heb toen de hand geschud van alle drie de gemeentevertegenwoordigers te weten [naam getuige 5], [naam getuige 4] en [naam getuige 6] ter afsluiting van het gesprek en we zijn daarna een biertje gaan drinken.”
Uit deze verklaring blijkt dat de Gemeente niet heeft gereageerd op het voorstel van [naam getuige 1]. [naam getuige 2] stelt ook niet dat uit de gedragingen van de aanwezigen valt op te maken dat zij akkoord zijn gegaan met het voorstel. De verklaring van [naam getuige 2] biedt daarom onvoldoende houvast om te concluderen dat de Gemeente het voorstel van [naam getuige 1] heeft aanvaard.
2.6.
Ook [naam getuige 1] zelf geeft niet specifiek aan uit welke verklaringen of gedragingen van de aanwezigen blijkt dat zij het voorstel namens de Gemeente hebben aanvaard. [naam getuige 1] heeft namelijk verklaard:
“Ik([naam getuige 1], toevoeging rechtbank)
heb daar toen gelijk op gereageerd dat ik akkoord kon gaan met de 440.000 euro maar dat als Overmaas meer zou krijgen dat wij dan naar rato meer zouden willen hebben. Dat heb ik toen niet meer afgesproken met [naam getuige 2] maar gelijk zo gezegd en [naam getuige 2] ging daar niet tegenin. Ik weet niet meer precies wat [naam getuige 4] daarop gezegd heeft maar het kwam erop neer dat hij akkoord was met deze afspraak.”
2.7.
[naam getuige 1] geeft dus aan dat [naam getuige 4] akkoord was met het voorstel, maar licht verder niet toe waaruit deze instemming blijkt. Hoewel een aanvaarding in principe een vormvrije rechtshandeling is, die zelfs stilzwijgend kan plaatsvinden, moet bij een betwisting van de aanvaarding de partij die het aanbod heeft gedaan minimaal stellen welke verklaringen en gedraging van de wederpartij ertoe hebben geleid dat die partij erop mocht vertrouwen dat het aanbod door de wederpartij was aanvaard (zie artikel 3:33 in samenhang met artikel 3:35 en artikel 3:37 BW). [naam getuige 1] heeft over deze verklaringen of gedragingen niks gezegd. Dit terwijl aan de zijde van de Gemeente zowel [naam getuige 4] als [naam getuige 6] ontkent hebben dat het voorstel door de Gemeente is aanvaard. De verklaring van [naam getuige 1] is daarom op dit punt onvoldoende specifiek en daarmee niet overtuigend.
2.8.
Alleen uit de verklaring van [naam getuige 3] volgt dat de Gemeente, in de persoon van [naam getuige 4] of [naam getuige 5], het voorstel daadwerkelijk heeft aanvaard. [naam getuige 3] heeft hierover tijdens het getuigenverhoor – en in aanvulling op haar eerdere verklaring bij dagvaarding – verklaard:
“Ik weet niet meer precies wat daarna gelijk de reactie was vanuit IJsselmonde maar ik weet wel dat [naam getuige 1] of [naam getuige 2] niet lang daarna gezegd heeft “we gaan nu tekenen en we willen het proces niet vertragen maar luister goed, als Overmaas meer krijgt of op een andere manier getaxeerd wordt dan komen we terug bij de gemeente”. In reactie daarop zei ofwel [naam getuige 4] of [naam getuige 5] vanuit de gemeente voor zover ik het mij kan herinneren het volgende: “gelijke monniken gelijke kappen, een man een man, een woord een woord”. Ik zag die persoon vervolgens de hand schudden met de IJsselmonde mensen.”
Volgens [naam getuige 3] heeft [naam getuige 4] dan wel [naam getuige 5] tijdens het overleg dus uitdrukkelijk ingestemd met het voorstel van FC IJsselmonde.
2.9.
Daartegenover staan de verklaringen [naam getuige 4] en [naam getuige 6] die allebei hebben ontkend dat de Gemeente met het voorstel akkoord is gegaan. [naam getuige 5] kan zich niet (actief) herinneren wat er tijdens de bespreking van 18 januari 2016 over Overmaas is gezegd, zodat de rechtbank zijn verklaring op dit punt buiten beschouwing laat.
2.10.
[naam getuige 4] heeft – voor zover hier relevant – verklaard:
“Ik kan mij niet herinneren dat ik Overmaas zelf ter sprake heb gebracht tijdens het gesprek. Ik kan mij ook niet herinneren dat gezegd is door FC IJsselmonde dat als Overmaas een hogere vergoeding zou krijgen als uitkomst van de taxatie dat zij ook meer zouden willen krijgen. Ik kan mij evenmin herinneren dat ik daar instemmend op zou hebben gereageerd. Ik wil hierbij benadrukken dat ik me ook niet kan voorstellen dat ik daar akkoord op zou hebben gegeven.”
2.11.
[naam getuige 4] voegt hieraan toe dat in artikel 10 van de algemene voorwaarden bij de oorspronkelijke gebruikersovereenkomsten, die tussen de drie voetbalclubs (die later zouden fuseren tot FC IJsselmonde) en de Gemeente zijn gesloten (hierna: “de algemene voorwaarden”), een procedure was overeengekomen voor het bepalen van de waarde van de opstallen zelf. Deze procedure is door partijen gevolgd, aldus [naam getuige 4]. De Gemeente heeft Drevast Bouw en Waarderingen de opdracht gegeven om de opstallen te taxeren en Drevast Bouw en Waarderingen heeft de waarde van de opstallen voorafgaand aan de bespreking vastgesteld op € 351.000,00. FC IJsselmonde heeft vervolgens, anders dan Overmaas, geen gebruik gemaakt van de in artikel 10 van de algemene voorwaarden opgenomen mogelijkheid om een eigen taxateur te benoemen. Volgens [naam getuige 4] stond daardoor de waarde van de opstallen zelf tijdens de bespreking vast. Het was in zijn ogen daarom niet logisch geweest als de Gemeente akkoord was gegaan met een afspraak waardoor FC IJsselmonde een hogere vergoeding voor de opstallen zou krijgen als de vergoeding van de opstallen van Overmaas na een tweede taxatie hoger uitviel. Volgens [naam getuige 4] hadden partijen hoogstens kunnen afspreken dat FC IJsselmonde een hogere verhuisvergoeding zou ontvangen als Overmaas dit ook kreeg, maar hij voegt hier meteen aan toe dat dit niet is gebeurd.
2.12.
De advocaat van de FC IJsselmonde houdt [naam getuige 4] vervolgens het citaat voor van [naam getuige 3] (zie 2.8). [naam getuige 4] reageert daarop met:
“U houdt mij nogmaals mijn citaat van “een man een man, een woord een woord” voor en vraagt mij waarop die uitspraak zou zien tijdens het overleg met IJsselmonde. Ik kan mij niet meer precies herinneren dat ik dat gezegd zou hebben, maar als het zo zou zijn dan zouden die woorden zien op de vergoeding van € 30.000 per club. Dat was een vergoeding die we pas ter plekke hebben voorgesteld aan de clubs en desgevraagd kan ik me voorstellen dat de geciteerde woorden dan bevestigden dat we de € 30.000 dan inderdaad zouden gaan betalen aan de clubs.”
2.13.
Ten slotte heeft ook [naam getuige 6] ontkent dat de Gemeente akkoord is gegaan met enig voorstel dat ertoe zou leiden dat FC IJsselmonde recht had op een hogere vergoeding voor haar opstallen als de taxatie van de opstallen van Overmaas hoger uit zou vallen. Zij heeft in dit verband verklaard:
“U(de rechtbank, toevoeging rechtbank)
houdt mij voor dat IJsselmonde in deze procedure stelt dat de Gemeente Rotterdam met hen een mondelinge afspraak heeft gemaakt tijdens het overleg dat als Overmaas een hogere vergoeding krijgt zij ook recht zouden hebben op een hogere vergoeding. Een dergelijke afspraak is niet gemaakt met IJsselmonde. Wij zijn niet met een open einde in financiële zin uit het overleg weggegaan. Hier bedoel ik mee dat duidelijk was wat wij aan IJsselmonde zouden betalen. Dat zou niet het geval zijn geweest als we de door IJsselmonde gestelde afspraak zouden hebben gemaakt, want de vergoeding voor Overmaas was op dat moment nog niet rond.”
2.14.
Volgens [naam getuige 6] stond de totale vergoeding die FC IJsselmonde zou krijgen (die bestond uit zowel een vergoeding voor de opstallen zelf als een verhuisvergoeding) na het overleg vast. FC IJsselmonde had in totaal recht op € 440.000,00. Er was bij dit bedrag geen voorbehoud gemaakt voor het geval Overmaas (na de tweede taxatie) een hoger bedrag zou krijgen, aldus [naam getuige 6].
2.15.
Deze verklaring van [naam getuige 6] wordt ondersteund door het feit dat geruime tijd na de bespreking, op 23 juni 2016, tussen de voetbalclubs die later zouden fuseren tot FC IJsselmonde en de Gemeente een samenwerkingsovereenkomst is gesloten (hierna: “de Samenwerkingsovereenkomst”) waarin partijen een vast bedrag van € 440.000,00 als vergoeding voor de opstallen zijn overeengekomen. Bij dit bedrag wordt geen voorbehoud genoemd. Ook staat nergens in de Samenwerkingsovereenkomst vermeld dat FC IJsselmonde een hogere vergoeding voor haar opstallen zou krijgen als Overmaas een hogere vergoeding zou krijgen.
2.16.
Gelet op het feit dat [naam getuige 4] en [naam getuige 6] uitdrukkelijk hebben weersproken dat de Gemeente het voorstel heeft aanvaard, het feit dat in de algemene voorwaarden een procedure is opgenomen voor het vaststellen van waarde van de opstallen, welke procedure FC IJsselmonde al had doorlopen, en het feit dat het voorstel niet is opgenomen in de Samenwerkingsovereenkomst, concludeert de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de Gemeente heeft ingestemd met het voorstel. Hoewel [naam getuige 3] specifiek heeft verklaard dat het voorstel door de Gemeente is aanvaard, weegt haar verklaring niet op tegen de eerder genoemde verklaringen en stukken van de Gemeente.
2.17.
Het door FC IJsselmonde opgeworpen argument dat uit de e-mailcorrespondentie tussen [naam getuige 2] en [naam getuige 5] tussen november 2017 en november 2018 (productie 4 bij dagvaarding) volgt dat de Gemeente het voorstel (stilzwijgend) heeft aanvaard, maakt dit oordeel niet anders. Hoewel [naam getuige 5] niet in zijn e-mail van 17 november 2017 en ook niet in zijn e-mail van 7 november 2018 reageert op de stelling van [naam getuige 2] dat FC IJsselmonde recht heeft op een hogere vergoeding voor haar opstallen, kan hieruit niet worden afgeleid dat de Gemeente het voorstel heeft aanvaard. Dat de Gemeente het voorstel zou hebben aanvaard, volgt ook niet zonder meer uit voornoemde door [naam getuige 2] gestuurde e-mails.
2.18.
De rechtbank concludeert dan ook dat FC IJsselmonde niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Dit betekent dat naast de primaire, ook de subsidiaire vordering zal worden afgewezen.
De eisvermeerdering
2.19.
FC IJsselmonde vermeerdert bij nadere akte haar eis. Zij vordert dat de Gemeente wordt veroordeeld om de oorspronkelijke taxatie van Drevast van de opstallen van Overmaas én de uiteindelijke vergoeding die aan Overmaas is toegezegd, die bestaat uit de taxatie van Cushman & Wakefield en overige kosten (o.a. verhuiskosten) met FC IJsselmonde te delen. Volgens FC IJsselmonde heeft zij belang bij deze informatie als haar primaire of subsidiaire vordering wordt toegewezen. Zij kan dan namelijk de uitvoering van de door haar gestelde (mondeling) overeengekomen voorwaarde controleren. De rechtbank begrijpt hieruit dat deze vordering van FC IJsselmonde is ingesteld onder de voorwaarde dat haar primaire of subsidiaire vordering wordt toegewezen.
2.20.
In het tussenvonnis is overwogen dat de primaire vordering voor afwijzing gereed ligt. Hiervoor is geconcludeerd dat ook de subsidiaire vordering zal worden afgewezen. De rechtbank komt daarom niet toe aan inhoudelijke beoordeling van de door FC IJsselmonde bij nadere akte ingestelde vordering.
De proceskosten
2.21.
FC IJsselmonde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten van de Gemeente worden tot vandaag begroot op:
Griffierecht: € 656,00
Salaris gemachtigde: € 2.252,00+ (4 punten x € 563,00)
Totaal € 2.908,00

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt FC IJsselmonde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 2.908,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp. Het is ondertekend door de rolrechter en op 23 februari 2022 uitgesproken in het openbaar.
1702/2054