ECLI:NL:RBROT:2022:1617

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
21/3518
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van medische rapporten en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WIA-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die als toezichthouder werkte, had zich op 2 februari 2018 ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Het Uwv had op 3 november 2020 vastgesteld dat de eiser per 9 oktober 2020 38,55% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij inmiddels hersteld was en weer geschikt voor zijn eigen werk als toezichthouder.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv zijn beslissing heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. De rechtbank oordeelde dat deze rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en aan de vereiste voorwaarden voldoen. De medische situatie van de eiser op de datum in geding, 9 oktober 2020, werd als zodanig beoordeeld dat de eiser niet geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had besloten dat de eiser per 9 oktober 2020 38,55% arbeidsongeschikt was en dat het beroep van de eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan de voorwaarden voldeden, wat hij niet had gedaan. De rechtbank vond dat de medische rapporten inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden waren en dat de artsen de klachten van de eiser adequaat hadden beoordeeld. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A. Broekhuis, in aanwezigheid van griffier mr. E.H. Maas.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: 21/3518

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

gemachtigde: mr. H. Martens,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Met het besluit van 3 november 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser per 9 oktober 2020 een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 38,55%.
Bij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Skype-zitting van 28 februari 2022. Eiser was aanwezig samen met zijn zoon. Ook was de gemachtigde van eiser aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

Eiser werkte als toezichthouder voor gemiddeld 35,86 uur per week. Hij heeft zich op 2 februari 2018 wegens gezondheidsklachten ziekgemeld voor dit werk. Vervolgens heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
Een arts van het Uwv heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 9 oktober 2020. Deze beperkingen heeft de arts [1] opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv vastgesteld dat er drie functies zijn die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies 61,45% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Dit betekent dat eiser 38,55% arbeidsongeschikt is. Daarom krijgt eiser per 9 oktober 2020 een WIA-uitkering naar dit percentage.
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. Aangezien de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geoordeeld dat het eerdere verzekeringsgeneeskundige onderzoek juist is heeft het Uwv geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het arbeidsdeskundige onderzoek te twijfelen. Het Uwv heeft om die reden besloten dat een arbeidsdeskundige beoordeling door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet aan de orde is. Hierop heeft het Uwv het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

Eiser is het niet met het Uwv eens. Eiser is van mening inmiddels zodanig te zijn hersteld, dat zijn eigen werk wel passend voor hem is. Eiser meent dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet geschikt is voor zijn arbeid als toezichthouder. Hij geeft aan dat de reden van zijn ziekmelding was gelegen in aspecifieke pijn aan de linkerzijde van zijn lichaam. Het ging om zijn hoofd, zij, rug, benen en testalgie. Eiser heeft verschillende behandelingen ondergaan. Hierdoor heeft hij geen pijn meer in de linkerkant van zijn lichaam.

Waarover het gaat in deze zaak

De vraag is of het Uwv terecht stelt dat eiser per 9 oktober 2020 38,55% arbeidsongeschikt is, en (dus) niet geschikt voor zijn eigen arbeid als toezichthouder. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 9 oktober 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

De rechtbank vindt dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiser per 9 oktober 2020 38,55% arbeidsongeschikt is, en dus niet geschikt voor zijn eigen arbeid als toezichthouder. De rechtbank zal dat uitleggen.
Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. De arts geeft aan dat zij geen informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd, omdat voldoende informatie aanwezig was om tot een zorgvuldig oordeel te komen. Op 21 oktober 2020 vond een telefonisch spreekuur plaats. De arts beschrijft het dagverhaal, de klachten van eiser en de prognose. In de FML heeft de arts beperkingen opgenomen op het vlak van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in haar rapport van 19 mei 2021 heroverwogen. Zij heeft het dossier bestudeerd en informatie van de behandelaars bestudeerd. De informatie van de behandelaars bestaat uit een brief over diabetescontrole van 26 maart 2021, een medicatieoverzicht van 26 maart 2021, twee brieven van 3 maart 2021 van de orthopedisch chirurg van het Ikazia ziekenhuis, een afspraakbrief echogeleid injecteren in gewricht van Radiologie van het Ikazia ziekenhuis van 2 maart 2021 en een aanvraag consult fysiotherapie van 2 maart 2021. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser gezien en gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de arts.
In beroep heeft eiser medische informatie van zijn orthopedisch chirurg met betrekking tot een consult op 17 januari 2022 ingebracht. Over deze medische informatie heeft het Uwv gesteld dat zij hierin geen grond zien voor een inhoudelijke reactie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het Uwv geeft aan dat in het beroepschrift van 16 juli 2021 wordt geschreven dat “eiser meent echter inmiddels zodanig hersteld te zijn [...]”. Op (of na) 17 januari 2022 blijkt eiser zijn behandelaar de zelfde mening te hebben. De datum in geding ligt echter ruim voor 16 juli 2021 (en 17 januari 2022), namelijk 9 oktober 2020. Het Uwv stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser per deze datum gemotiveerd niet geschikt heeft geacht voor zijn eigen arbeid.
De artsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De artsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.
De medische beoordeling
De arts heeft de diagnoses Artrose van de wervelkolom en Coxartrose gesteld. De arts geeft aan dat tijdens het deskundigenoordeel in maart 2020 al is beoordeeld dat eiser niet geschikt is te achten voor zijn eigen werk. De arts benoemt dat er sindsdien vrijwel geen wijzigingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de medische situatie van eiser. Dit maakt dat eiser per datum in geding niet geschikt kan worden geacht voor zijn eigen werk. Eiser is aangewezen op werk waarbij hij niet lang hoeft te lopen en/of staan en waarbij dit regelmatig kan worden afgewisseld met zitten. Daarnaast dient eiser beperkt te worden geacht op zwaar tillen, dragen, duwen en/of trekken, frequent buigen werk en gebogen en/of gehurkt actief zijn. De arts verwacht dat de medische situatie en functionele mogelijkheden van eiser het eerstkomende jaar of de jaren erna gedeeltelijk verbeteren. Het plaatsen van protheses zou de pijnklachten van de heupen kunnen verminderen waardoor de nu geldende beperkingen gedeeltelijk zouden kunnen verbeteren. In de FML zijn beperkingen aangenomen op het vlak van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet waarom de conclusie van de arts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Zij onderbouwt dit als volgt. Van volledige arbeidsongeschiktheid is geen sprake bij eiser. Volgens het Schattingsbesluit is immers alleen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid bij een terminaal ziekte bed, opname, bedlegerigheid, ADL-afhankelijk of een psychisch nagenoeg compleet onvermogen om te functioneren op alle maatschappelijke niveaus (inclusief de zelfzorg) wegens een ernstige psychische stoornis. Eiser is ook niet geschikt voor zijn eigen werk. Gebleken is dat eiser al een paar keer langdurig moest verzuimen in zijn oorspronkelijke werk vanwege klachten van het bewegingsapparaat. Zijn arbeid als toezichthouder was niet meer geschikt vanwege veel lopen en staan. Dit in verband met pijn in de rug en benen door lichte slijtage en een meniscusprobleem. De conclusie is dat eiser is aangewezen op rug- en beensparend werk. Daarnaast heeft eiser op de hoorzitting aangegeven dat hij vindt dat hij door (na de datum in geding zelfs toegenomen) beenklachten niet veel kan lopen en staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt dan ook dat de beperkingen en mogelijkheden van de eiser op 9 oktober 2020 op de juiste wijze zijn vastgesteld in de FML.
Eiser is van mening dat hij inmiddels zodanig is hersteld dat zijn arbeid wel passend voor hem is. Eiser meent dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet geschikt wordt geacht voor zijn eigen arbeid als toezichthouder. Eiser heeft dit onderbouwd met medische informatie van zijn orthopedisch chirurg met betrekking tot een consult op 17 januari 2022.
De rechtbank vindt dat het Uwv voldoende heeft uitgelegd waarom dit in beroep overgelegde stuk geen reden vormt om minder beperkingen aan te nemen. Het Uwv heeft toegelicht dat de brief van de orthopedisch chirurg niet ziet op de datum in geding (9 oktober 2020). De rechtbank ziet geen aanleiding het Uwv niet te volgen nu uit de brief van de orthopedisch chirurg blijkt dat deze ziet op een datum die na de datum in geding ligt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom eiser op 9 oktober 2020 niet geschikt wordt geacht voor zijn arbeid. Eiser zijn arbeid als toezichthouder bestaat uit veel lopen en staan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is eiser aangewezen op rug- en beensparend werk. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit inzichtelijk en voldoende heeft onderbouwd. Als iemand het niet eens is met een oordeel van de verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met medische stukken. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen niet juist zijn, en dat hij op 9 oktober 2020 geschikt was voor zijn eigen werk.
De arbeidskundige beoordeling
Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om zijn geschiktheid voor de geduide functies in twijfel te trekken. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser op 9 oktober 2020 met de middelste van de geduide functies 61,45% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als toezichthouder, zodat eiser voor de overige 38,55% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

Het Uwv heeft de WIA‑uitkering van eiser per 9 oktober 2020 terecht bepaald op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 38,55%. Dit houdt in dat eiser per 9 oktober 2020 niet geschikt is voor zijn eigen werk.
Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier op 3 maart 2022.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 3 maart 2022 en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel in het rapport van 22 oktober 2020 is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.