ECLI:NL:RBROT:2022:1610

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
9505059
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling onverschuldigde betaling zorgpremie

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor de terugbetaling van een bedrag van € 119,95, dat volgens VGZ onverschuldigd was betaald. De vordering is gebaseerd op onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW, omdat VGZ op 30 december 2019 een bedrag aan [gedaagde] heeft betaald, terwijl [gedaagde] per 1 januari 2020 niet meer verzekerd was bij VGZ. De kantonrechter heeft vastgesteld dat VGZ dit bedrag ten onrechte heeft betaald, aangezien de automatische incasso voor de maandpremie van januari 2020 was gestorneerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] het bedrag van € 119,95 aan VGZ moet terugbetalen, omdat het geen premieachterstand betreft maar een onterechte uitbetaling door VGZ. De subsidiaire grondslag van ongerechtvaardigde verrijking werd niet verder besproken, omdat de primaire grondslag voldoende was om de vordering te dragen.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de gevorderde rente en buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn, omdat VGZ pas bij de conclusie van repliek duidelijk heeft gemaakt waar de vordering op was gebaseerd. De wettelijke rente over de hoofdsom werd toegewezen vanaf 17 december 2021, omdat [gedaagde] op dat moment op de hoogte was van de juiste grondslag van de vordering. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. B.J.R. van Tongeren op 11 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9505059 \ CV EXPL 21-35217
uitspraak: 11 februari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn Incasso Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘VGZ’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 10 september 2022, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde], met overgelegd betaalbewijs;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde], met bijlagen.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] is tot en met 31 december 2019 verzekerd geweest bij VGZ voor zorgkosten. Vanaf 1 januari 2020 is [gedaagde] overgestapt naar een andere zorgverzekeraar.
2.2.
VGZ heeft [gedaagde] meermaals aangemaand om een bedrag van € 119,95 te betalen ter zake van verschuldigde zorgpremie over de maand januari 2020.

3..De vordering

3.1.
VGZ heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 119,95 aan hoofdsom, € 3,75 aan verschenen rente en € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente over de openstaande hoofdsom, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft VGZ – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – primair onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW en subsidiair ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW ten grondslag gelegd. VGZ voert aan dat de uitschrijving van [gedaagde] heeft verwerkt op het moment dat er reeds een opdracht was gegeven voor de uitvoering van een automatische incasso voor de maandpremie van januari 2020. Als gevolg hiervan heeft VGZ op 30 december 2019 een bedrag van € 119,95 betaald aan [gedaagde] ter correctie. De automatische incasso werd vervolgens echter gestorneerd, waardoor VGZ ten onrechte het correctiebedrag heeft betaald.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. Vanaf 1 januari 2020 is [gedaagde] niet meer verzekerd bij VGZ waardoor hij vanaf dat moment geen premie meer verschuldigd is aan VGZ.

5..De beoordeling

5.1.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of VGZ een bedrag van € 119,95 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. De kantonrechter constateert dat [gedaagde] niet heeft weersproken dat VGZ op 30 december 2019 bovengenoemd bedrag aan hem heeft betaald en dat de automatische incasso voor datzelfde bedrag op 2 januari 2020 is gestorneerd. Per saldo leidt dat tot de conclusie dat VGZ een bedrag van € 119,95 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald, zodat [gedaagde] dit bedrag aan VGZ moet terugbetalen. Het betreft derhalve geen premieachterstand maar een bedrag dat aan [gedaagde] per abuis door VGZ is betaald en dus naar VGZ terug moet. De door VGZ gevorderde hoofdsom wordt dan ook toegewezen.
5.2.
De subsidiaire grondslag (ongerechtvaardigde verrijking) van de vordering behoeft geen bespreking meer, aangezien de primaire grondslag de vordering kan dragen.
5.3.
Ten aanzien van de gevorderde verschenen rente en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt als volgt overwogen. In bijna alle namens VGZ aan [gedaagde] verzonden aanmaningen is vermeld dat het verschuldigde bedrag betrekking heeft op het openstaande premiebedrag over januari 2020. Slechts in de e-mail van 9 juni 2020 wordt door de gemachtigde van VGZ vermeld dat op 30 december 2019 een onterechte uitbetaling heeft plaatsgevonden en dat om die reden de premie januari 2020 is overgedragen, maar ook hieruit blijkt niet duidelijk dat VGZ de automatische incasso eerst zelf heeft terugbetaald en dat [gedaagde] diezelfde automatische incasso vervolgens ook nog heeft gestorneerd. Pas bij haar conclusie van repliek heeft VGZ duidelijk uitgelegd waar haar vordering op is gebaseerd. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als [gedaagde] de door VGZ gevorderde verschenen rente en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zou moeten betalen. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom afgewezen.
5.4.
De gevorderde wettelijke rente wordt – als verder onweersproken – toegewezen over de hoofdsom vanaf 17 december 2021, omdat [gedaagde] vanaf 16 december 2021 (de dag waarop VGZ in haar conclusie van repliek heeft uitgelegd waar haar vordering op is gebaseerd) op de hoogte was van de juiste grondslag van de vordering van VGZ en [gedaagde] op dat moment had moeten besluiten om de door VGZ gevorderde hoofdsom aan haar te betalen.
5.5.
Bij deze uitkomst van de procedure past dat de proceskosten van partijen worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ tegen kwijting te betalen € 119,95, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 17 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten van partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
48637