ECLI:NL:RBROT:2022:1551

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
9288646
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak met betwisting van stookkosten en huurachterstand

In deze huurzaak tussen Stichting Woonbron en een gedaagde, die in persoon procedeert, staat de huurachterstand en de afrekening van stookkosten centraal. De kantonrechter heeft op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaak, waarbij de gedaagde een huurachterstand van € 392,14 betwist. Woonbron vordert een totaalbedrag van € 539,21 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De procedure is gestart met een dagvaarding op 15 juni 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 7 december 2021. Tijdens deze behandeling heeft de gedaagde zijn verweer toegelicht, waarbij hij aanvoert dat de hoge stookkosten onterecht zijn en dat hij de huur heeft ingehouden in afwachting van een tijdige afrekening van de servicekosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zich beroept op het opschortingsrecht, maar oordeelt dat dit beroep niet kan slagen omdat de gedaagde zijn betalingsverplichting niet kan opschorten op basis van toekomstige verplichtingen van Woonbron. De kantonrechter heeft Woonbron toegelaten tot het leveren van bewijs van het gestelde verbruik van warmte in 2018, aangezien de gedaagde dit verbruik betwist. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij Woonbron de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren van het verbruik.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9288646 CV EXPL 21-21165
uitspraak: 28 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonbron” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 15 juni 2021, met producties;
  • de e-mail van [gedaagde] d.d. 6 augustus 2021, houdende het antwoord op de dagvaarding, met bijlagen;
  • het tussenvonnis van 30 augustus 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van [gedaagde] d.d. 11 november 2021, met bijlagen;
  • de door Woonbron per fax ingediende brief d.d. 26 november 2021, met producties ten behoeve van de mondelinge behandeling.
1.2
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 december 2021. Namens Woonbron is ter zitting verschenen [naam] (consulent), bijgestaan door mr. E. Kerbof, namens de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Tussen Woonbron als verhuurster en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde).
2.2
Op grond van deze huurovereenkomst is [gedaagde] maandelijks bij vooruitbetaling huur (inclusief stook- en/of servicekosten) verschuldigd, laatstelijk bedragend € 784,75 per maand.
2.3
Woonbron heeft een afrekening van de servicekosten over 2018 aan [gedaagde] gezonden, gedateerd op 30 augustus 2019 , waarin – voor zover thans van belang – is opgenomen:

3..Overzicht meterstanden en bepaling van uw verbruik

Verwarming
Badkamer 729110530 6.684 0 6.684 0.37500 2.507 20,00 2.006
Slaapkamer 729083452 0 0 0 1,35000 0 20,00 0
Woonkamer 729083483 2.162 0 2.162 2,20000 4.7564.756
6.762
Warm Water
732207517 12.445 2.359 10.086 10.086
2.4
Woonbron heeft een afrekening van de stookkosten over 2019 aan [gedaagde] gezonden, gedateerd op 7 augustus 2020, waarin – voor zover thans van belang – is opgenomen:

3..Overzicht meterstanden en bepaling van uw verbruik

Verwarming
Badkamer 729110530 6.357 0 6.357 0.37500 2.384 20,00 1.907
Slaapkamer 729083452 0 0 0 1,35000 0 20,00 0
Woonkamer 729083483 912 0 912 2,20000 2.0062.006
3.91
Warm Water
732207517 23.500 12.445 11.055 11.055

3..De vordering

3.1
Woonbron heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 539,21 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 juni 2021 tot alles is betaald en € 97,86 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de btw over de daarvoor in aanmerking komende kostenposten.
3.2
Aan haar vordering heeft Woonbron naast de vaststaande feiten – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
[gedaagde] is in gebreke gebleven met volledige en tijdige betaling van de huurtermijnen en heeft een huurachterstand laten ontstaan die berekend tot en met juni 2021 een bedrag van € 392,14 bedraagt.
3.2.2
Door de wanbetaling van [gedaagde] zag Woonbron zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten te maken. Deze kosten van € 97,86 inclusief € 16,98 aan btw, komen op grond van artikel 6:96 lid 6 BW voor rekening van [gedaagde] . Woonbron maakt tevens aanspraak op vergoeding van wettelijke rente.

4..Het verweer

4.1
Gedaagde heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.2
Van een huurachterstand is geen sprake. Dit geschil betreft uitsluitend de jaarlijkse afrekening van servicekosten, en dan met name de verwarmingskosten over en rond 2018. Ondanks de contractuele verplichting van de verhuurder om de jaarlijkse afrekening servicekosten niet later dan 1 augustus van het daaropvolgende jaar te laten plaatsvinden, vond dit zonder opgaaf van redenen meermaals maanden later plaats. De verhuurder reageerde niet op klachten hierover. Ter afdwinging van recht en in de hoop op een reactie van de verhuurder heeft [gedaagde] eenmalig de huur van september 2018 ad € 789,- ingehouden. Reactie van de verhuurder bleef uit. Wel heeft de verhuurder de afrekening servicekosten over 2017 verrekend met de inhouding van de huur. Omdat er geen verdere reactie vanuit de verhuurder kwam en in de verwachting dat de verhuurder in 2019 weer tekort zou schieten met de tijdige afrekening van de servicekosten, zag [gedaagde] zich niet genoodzaakt om het nog openstaande bedrag van € 392,- alsnog te voldoen.
4.3
In 2018 zijn er nieuwe warmtemeters geplaatst door de nieuwe warmteleverancier ISTA. Dit zodat het gebruik per radiator beter gemeten kon worden. Ook werd het appartement van [gedaagde] , evenals de andere appartementen in hetzelfde complex, voorzien van een separate warmtemeter om het warmwaterverbruik vanaf dat moment apart door te belasten.
4.4
Op 13 mei 2019 heeft Woonbron [gedaagde] gesommeerd om het openstaande bedrag van € 392,14 aan Woonbron te voldoen. Door [gedaagde] is toen aangegeven hiertoe bereid te zijn, onder voorwaarde van de toezegging door Woonbron dat de afrekening servicekosten niet later dan 1 augustus van het daaropvolgende jaar zou plaatsvinden. Hierop kwam geen reactie, tot [gedaagde] de afrekening servicekosten over 2018 ontving waaruit bleek dat hij een bedrag moest bijbetalen van € 113,99. Dit was volgens het overzicht vooral te wijten aan hoge verwarmingskosten. Ten opzichte van voorgaande jaren, waarin [gedaagde] meestal een bedrag aan betaalde servicekosten terugkreeg, was dit een dermate groot verschil dat [gedaagde] dit niet kon verklaren. Het gebruik en gedrag van [gedaagde] was namelijk niet gewijzigd ten opzichte van voorgaande jaren. De jaren 2019 en 2020 vertoonden bovendien een zelfde beeld als de jaren 2015-2017.
4.5
Ondanks herhaald hiertoe te hebben verzocht, heeft Woonbron nooit helderheid gegeven over hoe het kan dat er in 2018 zo een groot verschil in verbruik zou zijn geweest ten opzichte van voorgaande en ook daaropvolgende jaren. Er is slechts een monteur langs geweest en die heeft geen onregelmatigheden geconstateerd. Dit is wat [gedaagde] betreft onvoldoende om te concluderen dat er in 2018 zoveel is verbruikt als er door Woonbron in rekening is gebracht. Dit verbruik wordt dan ook door [gedaagde] betwist.

5..De beoordeling

5.1
Woonbron heeft in haar faxbrief van 26 november 2021 en tijdens de mondelinge behandeling de door haar gevorderde hoofdsom nader als volgt gespecificeerd.
Over de maand april 2018 is door [gedaagde] een bedrag van € 0,02 onbetaald gelaten. De maandtermijn van september 2018 à € 788,82 is geheel onbetaald gelaten. Hierdoor is in totaal een huurachterstand ontstaan van € 788,84. Hierop heeft een correctie plaatsgevonden van € 396,70. Deze correctie is de terugbetaling van de teveel betaalde servicekosten over 2017. Op dat moment stond er een bedrag open van € 392,14.
Voor de afrekening servicekosten over 2018 is [gedaagde] nog een bedrag verschuldigd van € 113,99, en voor de afrekening servicekosten 2019 nog een bedrag van € 33,08. In totaal is [gedaagde] aan Woonbron verschuldigd een bedrag van € 539,21. Tijdens de onderhavige procedure heeft de afrekening servicekosten 2020 plaatsgevonden. Dit betreft een bedrag van € 121,92 dat in mindering strekt op de vordering, zodat [gedaagde] in totaal nog een bedrag van € 417,29 aan Woonbron is verschuldigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Woonbron haar vordering met betrekking tot de huurachterstand dan ook verminderd tot dit bedrag in hoofdsom.
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] desgevraagd bevestigd en toegelicht
dat hij de huursom van september 2018 op voorhand achtergehouden heeft omdat hij
verwachtte dat Woonbron met de afrekening servicekosten over 2018 weer te laat zou zijn.
De kantonrechter begrijpt dit verweer van [gedaagde] als een beroep op het opschortingsrecht ex artikel 6:262 lid 1 BW. Een beroep op het opschortingsrecht kan alleen slagen wanneer er sprake is van een opeisbare tegenprestatie van Woonbron. [gedaagde] baseert zijn opschorting echter op de mogelijkheid dat Woonbron haar nog toekomstige verplichtingen met betrekking tot afrekening van servicekosten over 2018 niet nakomt. Reeds hierom kan het beroep van [gedaagde] op opschorting van zijn betalingsverplichting jegens Woonbron met betrekking tot de huurtermijn over september 2018 niet slagen. [gedaagde] is deze opeisbare termijn aan Woonbron verschuldigd en dient deze te voldoen.
5.3
Het dispuut tussen Woonbron en [gedaagde] betreft verder het door Woonbron gestelde, maar door [gedaagde] betwiste verbruik van warmte in 2018. [gedaagde] heeft in het kader van zijn betwisting gewezen op het onverklaarbare verschil in verbruik voor met name de radiator in de woonkamer in 2018 ten opzichte van de jaren daarvoor en daarna. Ook heeft hij gewezen op het verschil in warmte buiten en binnen op het moment dat de door Woonbron gestuurde controleur langs is geweest. Doordat het buiten nagenoeg dezelfde temperatuur was als binnen, was een goede controle niet mogelijk. Hiertegenover staat slechts de verklaring van Woonbron dat er een monteur is langs geweest bij [gedaagde] en dat door die monteur geen onregelmatigheden zijn geconstateerd. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om het significante verschil van 2018 ten opzichte van de andere jaren te verklaren. Immers blijkt uit de door Woonbron zelf in het geding gebrachte stukken van een geregistreerd verbruik in de woonkamer van [gedaagde] van de navolgende eenheden:
1024 in 2017, 4756 in 2018, 2006 in 2019 en 1175 in 2020.
5.4
Tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] rust, ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op Woonbron de bewijslast van het gestelde verbruik van warmte over 2018 door [gedaagde] . Overeenkomstig haar aanbod wordt zij daarom toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] in 2018 daadwerkelijk het aantal eenheden aan warmte heeft verbruikt dat aan hem over dat jaar in rekening is gebracht.
5.5
Iedere verdere beslissing wordt in dit stadium van de procedure aangehouden.

6..De beslissing

De kantonrechter:
laat Woonbron toe tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] in 2018 daadwerkelijk het aantal eenheden aan warmte heeft verbruikt dat aan hem over dat jaar in rekening is gebracht;
bepaalt dat Woonbron ter rolzitting van
woensdag 23 februari 2022bij de te nemen akte in de gelegenheid is mee te delen of, en zo ja, op welke wijze hij dit bewijs wenst te leveren;
en indien zij dit bewijs schriftelijk wenst te leveren:
bepaalt dat Woonbron bij die gelegenheid op het bewijsthema betrekking hebbende bescheiden direct in het geding dient te brengen;
en indien zij dit bewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen:
bepaalt dat Woonbron bij de te nemen akte opgave dient te doen van het aantal en de personalia van de door hem voor te brengen getuigen alsmede van de verhinderdata van alle betrokkenen voor de maanden maart, april en mei 2022, zodat vervolgens een datum voor het getuigenverhoor kan worden bepaald;
wijst Woonbron erop dat namen en woonplaatsen van eventueel voor te brengen getuigen tenminste zeven dagen vóór het te houden getuigenverhoor schriftelijk aan de kantonrechter en de wederpartij moeten worden aangezegd;
bepaalt dat Woonbron te zijner tijd zelf zorg dient te dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw) te Rotterdam, ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
50725/362