ECLI:NL:RBROT:2022:1521

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 21/1539 en FT EA 21/1540
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord in het kader van schuldsanering met tegenwerpende schuldeiser

In deze zaak heeft verzoeker op 13 december 2021 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek om de schuldeiser [persoon A] te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling houdt in dat verzoeker 10,63% aan de preferente schuldeisers en 5,32% aan de concurrente schuldeisers zal betalen, gefinancierd door een saneringskrediet. Tijdens de zitting op 24 januari 2022 is [persoon A] niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Verzoeker heeft aangegeven dat hij al het mogelijke heeft gedaan om de schuldeisers te benaderen en dat vierentwintig van hen met de regeling instemmen, terwijl [persoon A] dat weigert. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de vordering van [persoon A] slechts 12,4% van de totale schuldenlast bedraagt.

De rechtbank heeft overwogen dat het voorstel goed gedocumenteerd is en door een onafhankelijke partij is getoetst. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van [persoon A]. Daarom heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en [persoon A] bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is [persoon A] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die de vrijwillige instemming van de schuldeisers vervangt, en heeft het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 31 januari 2022
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 13 december 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om de heer of mevrouw [persoon A] , vertegenwoordigd door De Voordeligstedeurwaarder.nl (hierna: [persoon A] ) die weigert mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 24 januari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [naam tolk] , tolk;
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer R.J. Brouwer, werkzaam bij Mijnbudgetcoach.nl (hierna: beschermingsbewindvoerder).
[persoon A] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift vijfentwintig schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser en vierentwintig concurrente schuldeisers (met achtentwintig vorderingen). Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 87.932,26 van verzoeker te vorderen..
Verzoeker heeft bij brief van 8 april 2021 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 10,63% aan de preferente schuldeisers en 5,32% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De afloscapaciteit van verzoeker is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van zijn WIA-uitkering. Verzoeker is voor 100% arbeidsongeschikt verklaard.
Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden. Verzoeker heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en zijn vaste lasten worden inmiddels door zijn budgetbeheerder voldaan.
Vierentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [persoon A] stemt hier niet mee in. Hij of zij heeft een vordering van € 10.924,74 op verzoeker, welke 12,4% van de totale schuldenlast beloopt.
Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder een UWV besluit van 12 mei 2021 overlegd betreffende de WIA-uitkering van verzoeker. Hieruit blijkt dat hij tot en met 15 juli 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft ontvangen en vanaf 16 juli 2021 een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangt.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft [persoon A] aangegeven thans inkomsten te ontvangen vanuit een beslag dat is gelegd op het inkomen van verzoeker. Verder heeft [persoon A] geen (andere) reden aangegeven voor zijn/ haar weigering.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [persoon A] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn/ haar standpunt(en) ter zitting kenbaar te maken dan wel toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [persoon A] bij zijn/haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [persoon A] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij/zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [persoon A] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 12,4%. Alle overige schuldeisers hebben met de aangeboden regeling ingestemd.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoeker in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over betaald werk. Uit een afschrift van het UWV d.d. 27 december 2021 blijkt dat verzoeker op 4 juli 2019 voor 100% arbeidsongeschikt is verklaard op grond van een, door het UWV uitgevoerde, arbeidsdeskundige rapportage. Per 11 juli 2019 is, ten gevolge hiervan, aan verzoeker een (loongerelateerde) WIA-WGA uitkering toegekend. Uit het besluit van het UWV van 12 mei 2021 blijkt dat verzoeker die uitkering tot en met 15 juli 2021 heeft ontvangen. Per 16 juli 2021 is die uitkering omgezet door het UWV naar een loonaanvullingsuitkering WIA-WGA. Aangezien er sinds 2019 geen herbeoordeling van de arbeidsgeschiktheid van verzoeker heeft plaatsgevonden – en verzoeker derhalve nog altijd voor 100% arbeidsongeschikt bevonden is – wijzigt er voor verzoeker op financieel vlak feitelijk niets door de voornoemde uitkeringswijziging per 16 juli 2021 (en behoudt verzoeker derhalve hetzelfde inkomen). Voldoende aannemelijk geworden dat hij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan zijn huidige inkomen.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoeker zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoeker die vanuit een stabiele situatie zijn schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [persoon A] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoeker niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoeker zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en dat hij niet verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [persoon A] om in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [persoon A] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.