In deze zaak heeft verzoeker op 13 december 2021 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek om de schuldeiser [persoon A] te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling houdt in dat verzoeker 10,63% aan de preferente schuldeisers en 5,32% aan de concurrente schuldeisers zal betalen, gefinancierd door een saneringskrediet. Tijdens de zitting op 24 januari 2022 is [persoon A] niet verschenen, ondanks een behoorlijke oproeping. Verzoeker heeft aangegeven dat hij al het mogelijke heeft gedaan om de schuldeisers te benaderen en dat vierentwintig van hen met de regeling instemmen, terwijl [persoon A] dat weigert. De rechtbank heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de vordering van [persoon A] slechts 12,4% van de totale schuldenlast bedraagt.
De rechtbank heeft overwogen dat het voorstel goed gedocumenteerd is en door een onafhankelijke partij is getoetst. De rechtbank concludeert dat de belangen van verzoeker en de overige schuldeisers zwaarder wegen dan die van [persoon A]. Daarom heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en [persoon A] bevolen in te stemmen met de schuldregeling. Tevens is [persoon A] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, aangezien verzoeker niet door een advocaat is bijgestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die de vrijwillige instemming van de schuldeisers vervangt, en heeft het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen.