ECLI:NL:RBROT:2022:1520

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 21/1425 en FT EA 21/1426
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing dwangakkoord in faillissementsprocedure met betrekking tot schuldsanering

In deze zaak heeft verzoekster op 15 november 2021 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek om de heer [persoon A] te bevelen in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. De heer [persoon A] weigerde echter mee te werken aan deze regeling. Tijdens de zitting op 24 januari 2022 was de heer [persoon A] niet aanwezig vanwege quarantaine, maar werd hij telefonisch benaderd door de rechtbank. Ondanks deze poging om hem te horen, heeft hij niet gereageerd.

Verzoekster heeft zeven schuldeisers, waarvan één preferente en zes concurrente, met een totale vordering van € 25.413,26. Ze heeft een schuldregeling aangeboden die voorziet in een betaling van 9,84% aan de preferente en 4,92% aan de concurrente schuldeisers. De heer [persoon A] heeft een vordering van € 4.821,= en weigert in te stemmen met de regeling omdat hij de volledige vordering wil ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd is en dat verzoekster voldoende heeft gedaan om haar schulden te voldoen.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van de heer [persoon A]. Aangezien de meeste schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling en de heer [persoon A] slechts 19% van de totale schuldenlast vertegenwoordigt, heeft de rechtbank geoordeeld dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen. Het verzoek om de heer [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling is toegewezen, en hij is veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 31 januari 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 15 november 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend de heer [persoon A] (hierna: de heer [persoon A] ) die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 24 januari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [persoon B] , werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • de heer N. Weelo, werkzaam bij Openbaar Lichaam Drechtsteden, onderdeel Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: beschermingsbewindvoerder).
De heer [persoon A] heeft op 24 januari 2022 telefonisch contact opgenomen met de rechtbank om door te geven dat hij, vanwege quarantaine in het kader van een COVID-19 besmetting van zijn huisgenoot, niet ter zitting kan verschijnen. Desgevraagd heeft de heer [persoon A] dit bevestigd bij e-mailbericht van 24 januari 2022.
De rechtbank heeft de heer [persoon A] ter zitting, middels het mobiele telefoonnummer waarmee hij contact heeft opgenomen met de rechtbank, ingebeld om hem te horen conform TARIC (de Tijdelijk afwijkende regeling Insolventiezaken rechtbank vanwege de bijzondere omstandigheden door de coronacrisis). De heer [persoon A] heeft niet opgenomen. Deze aanpak is ter zitting besproken en in overeenstemming op dusdanige wijze uitgevoerd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zeven schuldeisers, waarvan één preferente en zes concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 25.413,26 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 22 juli 2021 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,84% aan de preferente schuldeisers en 4,92% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime (10 uur per week) op basis van een nul-uren contract. Voorts ontvangt verzoekster aanvullend een Participatiewet- uitkering en kinderalimentatie.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Zes schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. De heer [persoon A] stemt hier niet mee in. Hij heeft een vordering van € 4.821,= op verzoekster, welke 19% van de totale schuldenlast beloopt.
Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd verklaard dat de schuld aan de heer [persoon A] een regresvordering betreft. Verzoekster en de heer [persoon A] hebben als echtgenoten samen een persoonlijke lening afgesloten. In het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat de heer [persoon A] 75% van die vordering op zich zou nemen en verzoekster 25%. De heer [persoon A] heeft echter de gehele vordering voldaan (ook de 25% van verzoekster). Die 25% vordert de heer [persoon A] nu terug van verzoekster.
Voorts heeft verzoekster aangegeven dat de heer [persoon A] aan haar kenbaar heeft gemaakt dat hij weigert mee te werken aan een schuldregeling (tegen finale kwijting) omdat hij de gehele vordering betaald wil krijgen en niet slechts een percentage daarvan.
Voorts heeft verzoekster ter zitting verklaard dat zij thans voor Bastion (hotels) werkt op grond van een nul-uren contract maar dat zij per 1 februari 2022 als thuishulp aan de slag kan voor 20 uur per week bij Vlijtig Liesje. Daarnaast heeft verzoekster aangegeven (tot op heden) vier sollicitaties per maand te hebben verrichten om voor de overige 16 uur per week ook betaald werk te vinden.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting bevestigd dat verzoekster voldoende solliciteert en zij haar sollicitaties aan hem heeft overlegd.

3..Het verweer

In de contacten met schuldhulpverlening heeft de heer [persoon A] geen andere redenen kenbaar gemaakt waarom hij niet instemt met de aangeboden schuldregeling.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van de heer [persoon A] bij zijn weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of de heer [persoon A] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van de heer [persoon A] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 19%. Alle overige schuldeisers zijn met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten de Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster thans beschikt over een parttime baan (circa 10 uur per week), op basis van een nul-uren contract,
Dat betekent dat verzoekster reeds deels voldoet aan de in de schuldsaneringsregeling bestaande werkverplichting voor 36 uur per week. Daarnaast heeft verzoekster vanaf aanvang van de schuldbemiddelingsregeling vier keer per week gesolliciteerd. Dit is bevestigd door haar beschermingsbewindvoerder (aan wie zij de sollicitaties heeft overlegd). Voorts ontvangt verzoekster inkomen vanuit kinderalimentatie. Het inkomen van verzoekster wordt vooralsnog, naar zegge van schuldhulpverlening, aangevuld tot aan de bijstandsnorm middels een Participatiewet-uitkering (zo blijkt uit de stukken). Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat zij, per 1 februari 2022, parttime (contractueel 20 uur per week) gaat werken bij Vlijtig Liesje als thuishulp.
Door schuldhulpverlening is ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster heeft een beschermingsbewindvoerder. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van de heer [persoon A] , die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om de heer [persoon A] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
De heer [persoon A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt de heer [persoon A] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt de heer [persoon A] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.