ECLI:NL:RBROT:2022:1517

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
FT EA 22/133 en FT EA 22/135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een moratorium op verzoek van een huurder in het kader van de Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 4 februari 2022 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, zodat hij de tijd krijgt om zijn schulden te regelen en zijn huurbetalingen te voldoen. Tijdens de zitting op 11 februari 2022 is de situatie van verzoeker besproken, waarbij hij heeft verklaard dat hij de huur voor februari 2022 heeft betaald en dat hij actief op zoek is naar werk. Verweerster, de verhuurder, heeft echter aangegeven dat er een huurachterstand is van € 2.920,96 en dat verzoeker niet in de woning zou verblijven.

De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoeker een vonnis van de rechtbank had overgelegd dat de ontruiming van zijn woning aankondigde, oordeelde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven en zijn schulden wil regelen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en het moratorium voor zes maanden te verlenen, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan en dat de aanvraag tot beschermingsbewind niet wordt ingetrokken of afgewezen.

De rechtbank heeft tevens bepaald dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar dat hij in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. Tideman, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummer 1] - [nummer 2]
uitspraakdatum: 18 februari 2022
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verzoeker.

1..De procedure

Verzoeker heeft op 4 februari 2022, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (hierna: Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 4 februari 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 11 februari 2022.
Ter zitting van 11 februari 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoeker;
  • de heer [persoon A] , werkzaam bij Stroomopwaarts (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw [persoon B] en
  • de heer [persoon C] , beiden werkzaam bij Stichting Woonplus Schiedam, gevestigd te Schiedam (hierna: verweerster).
Verweerster heeft voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2..Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, zo begrijpt de rechtbank, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 december 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker ten uitvoer te leggen.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij de huur voor de maand februari 2022, zijnde een bedrag ad € 487,16, op 31 januari 2022 heeft betaald.
Voorts is door schuldhulpverlening verklaard dat budgetbeheer reeds is opgestart en dat beschermingsbewind met spoed is aangevraagd, waarvoor de behandeling binnenkort ook gepland staat. Daarnaast blijkt uit de stukken dat schuldhulpverlening voor het minnelijk schuldhulpverleningstraject al diverse voorbereidingshandelingen heeft getroffen.
Verzoeker werkt parttime en verdient tussen de € 1.100,- en € 1.300,- per maand als AH-bezorger. Hij is in staat en bereid om fulltime te werken en is daarom actief aan het solliciteren. Bovendien ontvangt hij ook huurtoeslag van de Belastingdienst. Met zijn inkomen aangevuld met de huurtoeslag kan hij – met behulp van zijn budgetbeheerder en later zijn beschermingsbewindvoerder – zijn periodieke betalingen van de vaste lasten volledig en op tijd betalen.

3..Het verweer

Verweerster heeft in haar verweerschrift de rechtbank verzocht het verzoek
niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen. Op 29 december 2021 is door de rechtbank Rotterdam vonnis gewezen waarbij de ontbinding en ontruiming is toegewezen. De huurachterstand bedraagt thans € 2.920,96. Dit is exclusief incasso- en deurwaarderskosten. Zelfs nadat verzoeker zich in november 2021 bij schuldhulpverlening heeft aangemeld, zijn de lopende huurtermijnen niet betaald. Verweerster heeft de ontvangst van het huurbedrag van februari 2022 desgevraagd ter zitting bevestigd, maar geeft daarbij aan dat stornering van dit bedrag door de bank nog mogelijk is. Verweerster heeft verzoeker de optie voorgelegd om zich onder bewind te laten stellen, maar hier stond hij in eerste instantie niet voor open. Ten slotte betwijfelt verweerster of verzoeker wel woonachtig is in de woning daar zij tijdens het huisbezoek van 1 februari 2022 niet verzoeker, maar een vriendin van verzoeker aantrof in de woning.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij wel degelijk de bewoner is van de woning en dat hij alle medewerking zal verlenen aan de voorwaarden voor toewijzing van de aanvraag van het beschermingsbewind.

4..De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoeker een kopie van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 29 december 2021 tot ontruiming van de woonruimte van verzoeker en een kopie van het exploot van 17 januari 2022 heeft overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 10 februari 2022 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoeker, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoeker bestaat erin dat hij in de huurwoning kan blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoeker kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 29 december 2021 ten uitvoer kan leggen en op zoek kan gaan naar een nieuwe huurder.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoeker heeft een inkomen van tussen de
€ 1.100,- en € 1.300,- en ontvangt daarnaast huurtoeslag van de Belastingdienst, waarmee hij de huur, zijnde een bedrag ad € 487,16, dient te kunnen betalen. Daarnaast heeft verzoeker thans een budgetbeheerder en weegt de rechtbank in haar oordeel mee de lopende aanvraag voor beschermingsbewind, welke zich in een vergevorderd stadium bevindt. Voorts heeft verzoeker schuldhulpverlening, die reeds de nodige werkzaamheden heeft verricht om ervoor te zorgen dat het minnelijk traject binnen de duur van de verzochte voorziening kan worden doorlopen en er een aanbod voor een schuldregeling kan worden gedaan aan de schuldeisers. De verwachting is dat de situatie van verzoeker zich de komende periode verder zal stabiliseren. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoeker zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
De rechtbank acht termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoeker gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kan verzoeker te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 29 december 2021 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoeker gelegen aan de [adres] te Schiedam, voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur van zes maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende huurtermijnen gedurende deze periode volledig en tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat deze voorziening eindigt als de aanvraag tot beschermingsbewind wordt ingetrokken of afgewezen gedurende de periode van deze voorziening;
- bepaalt dat schuldhulpverlening die namens verzoeker de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Tideman, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen