In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 februari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287b van de Faillissementswet. Verzoeker, die in financiële problemen verkeert, heeft op 4 februari 2022 een verzoekschrift ingediend om een moratorium van zes maanden te verkrijgen, zodat hij de tijd krijgt om zijn schulden te regelen en zijn huurbetalingen te voldoen. Tijdens de zitting op 11 februari 2022 is de situatie van verzoeker besproken, waarbij hij heeft verklaard dat hij de huur voor februari 2022 heeft betaald en dat hij actief op zoek is naar werk. Verweerster, de verhuurder, heeft echter aangegeven dat er een huurachterstand is van € 2.920,96 en dat verzoeker niet in de woning zou verblijven.
De rechtbank heeft beoordeeld of er sprake is van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoeker een vonnis van de rechtbank had overgelegd dat de ontruiming van zijn woning aankondigde, oordeelde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank heeft de belangen van verzoeker, die in zijn huurwoning wil blijven en zijn schulden wil regelen, afgewogen tegen de belangen van verweerster, die het vonnis tot ontruiming wil uitvoeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoeker toe te wijzen en het moratorium voor zes maanden te verlenen, met de voorwaarde dat de huurtermijnen tijdig worden voldaan en dat de aanvraag tot beschermingsbewind niet wordt ingetrokken of afgewezen.
De rechtbank heeft tevens bepaald dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar dat hij in de toekomst een nieuw verzoek kan indienen indien nodig. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. Tideman, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.