Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2022 in de zaak tussen
[naam minderjarige],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Papendrecht en een verzoekster, die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kind. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Jeugdwet, waarbij verzoekster bezwaar maakte tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor de zorg die zij aan haar kind verleent. Verweerder had eerder twee besluiten genomen, waarbij aan verzoekster enkele voorzieningen waren toegekend, maar de aanvraag voor het pgb was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster geen spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening. De indicatieperiode van de toegekende voorzieningen was reeds verstreken, en de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster geen acute financiële noodsituatie had aangetoond. Bovendien was de feitelijke zorg voor het kind niet in het geding, aangezien verzoekster in staat was om deze zorg zelf te verlenen. De voorzieningenrechter benadrukte dat een financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening, en dat de besluiten van verweerder niet evident onrechtmatig waren. De uitspraak bevat ook overwegingen over de noodzaak van zorg en de rol van de gemeente in het bieden van jeugdhulp.