Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2022 in de zaak tussen
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [woonplaats eisers] , eisers
[naam vergunninghoudster], te [vestigingsplaats vergunninghoudster] , vergunninghoudster (gemachtigde: [naam 1] ).
Procesverloop
Overwegingen
(…)
(…)
i. het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.
In het tweede lid is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, (voor zover hier van belang) met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
a. bouwen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
b. in afwijking van het bepaalde onder a. ligt de bouwgrens langs een niet in de verbeelding aangegeven weg, op een afstand van minimaal 11 m uit de langs die weg gelegen perceelsgrens; (…)
In artikel 4.3, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning kunnen afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder b. voor het dichter bouwen bij de perceelsgrens indien:
1. de verkaveling ruimte laat voor het parkeren, laden en lossen op een nadere wijze dan op eigen perceel;
Melding Activiteitenbesluit milieubeheer
Het voorgaande betekent dat het bedrijfspand waarvoor de omgevingsvergunning is verleend niet mag worden gebruikt voor een risicovolle inrichting. Uit de aanvraag en de melding op grond van het Activiteitenbesluit blijkt dat het gebouw zal worden gebruikt als opslaghal voor onder meer voedingsmiddelen. Het beoogde gebruik is niet in strijd met artikel 4.4.3 van de planregels. De omgevingsvergunning is op dit punt niet verleend in strijd met artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo. Als het bedrijfsgebouw op enig moment toch wordt gebruikt op een manier die in strijd is met artikel 4.4.3 van de planregels van het bestemmingsplan, is dat een kwestie van handhaving die in deze procedure niet ter beoordeling kan staan. De beroepsgrond slaagt niet.
Beslissing
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is gericht tegen het ontbreken van een toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.