ECLI:NL:RBROT:2022:150

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
C/10/619648 / HA ZA 21-492
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in huwelijksvermogensrecht met internationale bevoegdheid en verwijzing naar rechtbank Amsterdam

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het huwelijksvermogensrecht, heeft de rechtbank Rotterdam op 12 januari 2022 uitspraak gedaan in een bevoegdheidsincident. De vrouw, eiseres in conventie, heeft een vordering ingesteld tegen de man, gedaagde in conventie, met betrekking tot het ontslag uit hoofdelijke aansprakelijkheid voor een hypothecaire lening. De man heeft verweer gevoerd en in reconventie vorderingen ingesteld. De procedure is gestart met een dagvaarding op 25 mei 2021, gevolgd door verschillende conclusies en een mondelinge behandeling op 16 december 2021. De rechtbank heeft zich in het incident onbevoegd verklaard, omdat partijen in hun echtscheidingsconvenant hebben afgesproken dat geschillen voorgelegd moeten worden aan de bevoegde rechter te Amsterdam. De rechtbank heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rechtbank Amsterdam, sector handel, en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. De uitspraak benadrukt de toepassing van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels en de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in internationale huwelijkszaken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/619648 / HA ZA 21-492
Vonnis in incident van 12 januari 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. H. Polat te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna de vrouw ([naam eiseres]) en de man ([naam gedaagde]) genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 mei 2021 met vijf producties;
  • de (door gedaagde niet als zodanig aangekondigde) incidentele conclusie houdende exceptie van relatieve onbevoegdheid, tevens conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met twee producties;
  • de (door eiseres niet als zodanig aangekondigde) conclusie van antwoord in het incident, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met twee producties;
  • de brief van de griffier van 2 november 2021 waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 16 december 2021; en
  • het proces-verbaal van de op 16 december 2021 gehouden mondelinge behandeling waaraan de vrouw heeft deelgenomen via een telefoonverbinding.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
De vrouw vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat de man binnen één maand na de dag van dagvaarding, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, zorgdraagt voor het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening die is aangegaan in verband met de aankoop van de voormalige echtelijke woning van partijen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de man dat verzuimt te doen, met zijn veroordeling in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot aan de
dag der algehele voldoening. De vrouw baseert haar vordering op de afspraken tussen partijen zoals vastgelegd in het op 15 juni 2020 door hen getekende echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant).
2.2.
De man voert gemotiveerd verweer in conventie en vordert in reconventie dat de rechtbank de vrouw zal veroordelen in de kosten van het geding en, als de rechtbank tot het oordeel komt dat de vordering van de vrouw toegewezen zal worden, te bepalen dat aan de man een termijn van zes maanden wordt verleend, dan wel een dusdanige termijn als de rechtbank juist acht, voor het regelen van het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw.
2.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer in reconventie.

3..Het geschil in het incident

3.1.
De man vordert - vóór alle weren - dat de vrouw niet-ontvankelijk verklaard zal worden in haar vordering. De man legt hieraan ten grondslag dat de rechtbank niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen omdat in het convenant is bepaald dat alle geschillen naar aanleiding van het convenant in eerste instantie bij uitsluiting zullen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Amsterdam. De man heeft ter zitting verklaard in te stemmen met verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam.
3.2.
De vrouw voert verweer tegen de gevorderde niet-ontvankelijkverklaring. De vrouw heeft ter zitting verklaard in te stemmen met verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
Omdat de vrouw en de man in Iran in het huwelijk zijn getreden, is de eerste vraag die moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels (Verordening (EU) 2016/1103) omdat de vordering na 29 januari 2019 is ingesteld. Ingevolge artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels is de Nederlandse rechter bevoegd omdat het verzoek tot echtscheiding (ingevolge artikel 3 lid 1, onder a, eerste streepje), van Verordening (EG) 2201/2003, “Brussel-II bis” )) bij de Nederlandse rechter aanhangig is gemaakt. De Nederlandse rechter heeft dus rechtsmacht.
4.2.
De tweede vraag die moet worden beantwoord is welke rechter relatief bevoegd is. De vrouw baseert haar vordering op het convenant. Partijen zijn overeengekomen dat geschillen die ontstaan naar aanleiding van het convenant bij uitsluiting zullen worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Amsterdam. Het onderhavige geschil is een geschil naar aanleiding van het convenant en dus is de rechtbank Amsterdam bij uitsluiting bevoegd om van het geschil kennis te nemen. Partijen hebben ter zitting verklaard in te stemmen met verwijzing van de zaak naar de rechtbank Amsterdam.
4.3.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren en de zaak, ingevolge het bepaalde in artikel 110 lid 2 Rv., in de stand waarin deze zich bevindt verwijzen naar de rechtbank Amsterdam, sector handel.
4.4.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen;
5.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Amsterdam, sector handel;
5.4.
wijst partijen erop dat voor voortzetting van de procedure vereist is dat één van partijen de andere partij bij exploot oproept tegen een nieuwe roldatum (artikel 74 lid 1 jo artikel 110 lid 2 Rv.).
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens. Het is ondertekend door de rolrechter en op 12 januari 2022 uitgesproken in het openbaar.
2632/3310/638