ECLI:NL:RBROT:2022:1468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
9627993
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en loondoorbetaling in geschil tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en zijn werkgever, aangeduid als verweerders. De werknemer was sinds 10 augustus 2020 in dienst van de verweerders op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De werknemer betwistte de rechtmatigheid van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, die volgens hem niet formeel was opgezegd. De verweerders stelden dat de arbeidsovereenkomst was beëindigd, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen formele opzegging had plaatsgevonden. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst nog steeds bestond en dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn loon over een bepaalde periode. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever verplicht was om het loon door te betalen, tenzij het niet werken voor rekening van de werknemer kwam. De kantonrechter wees een aantal verzoeken van de werknemer toe, waaronder de betaling van achterstallig loon en reiskosten, en veroordeelde de verweerders hoofdelijk tot betaling van deze bedragen. Tevens werd de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van loonspecificaties en de kosten van de procedure. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werknemer de veroordelingen kon afdwingen voordat er een uitspraak van een hogere rechter was.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9627993 VZ VERZ 22-237
uitspraak: 4 maart 2022
beschikking van de kantonrechter
op het verzoek van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. F. Özer,
tegen
[verweerder 1],
gevestigd in [vestigingsplaats verweerder 1] ,
en haar vennoten:
[verweerder 2]en
[verweerder 3],
die wonen in [woonplaats verweerders] ,
verweerders,
die procederen zonder juridische bijstand.
Verzoeker wordt hierna ‘ [verzoeker] ’ genoemd, verweerders gezamenlijk ‘ [verweerders] ’. Als de verweerders afzonderlijk worden bedoeld blijkt dit uit de tekst.

1..De procedure

In het dossier zitten deze stukken:
• het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 januari 2022;
• de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op
18 februari 2022.

2..De feiten

Van deze feiten wordt uitgegaan:
2.1
[verzoeker] is sinds 10 augustus 2020 in dienst van [verweerders] , het laatst op basis van een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van zes maanden, van 30 september 2021 tot
1 april 2022.
2.2
De gemachtigde van [verzoeker] schrijft op 8 december 2021 aan [verweerders] :
“Op 24 november jl. heeft [verweerder 2] cliënt medegedeeld dat hij niet meer hoeft te werken. De arbeidsovereenkomst van cliënt is echter niet opgezegd.
Op 29 november jl. heeft u geprobeerd cliënt de bijgevoegde brief te laten ondertekenen. In deze brief staat het volgende:
“Hiermee verklaren wij per 25 november 2021 dat wij overeen zijn gekomen dat uw werkzaamheden bij [verweerder 1] worden beëindigd.”Cliënt heeft deze brief niet ondertekend.
(…)
Vordering
Gelet op het voorgaande, is cliënt van mening dat hij een arbeidsovereenkomst heeft met [verweerder 1] . Voor zover u de brief van 29 november jl. beschouwt als een eenzijdige rechtshandeling van [verweerder 1] , gericht tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met cliënt, stelt cliënt zich op het standpunt dat de beëindiging onrechtmatig is. Cliënt is bereid en beschikbaar om op uw eerste schriftelijke afroep de bedongen arbeid te hervatten.
(…)
Sommatie
Gelet op het bovenstaande verzoek, en voor zover nodig, sommeer ik u
binnen zeven dagen, en dus
uiterlijk 14 december a.s.:
1. de eventuele beëindiging van het dienstverband schriftelijk, duidelijk en ondubbelzinnig in te trekken en mij een afschrift hiervan te doen toekomen, voor zover u de brief van 29 november 2021 beschouwt als een eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Als u niet binnen de gestelde termijn overgaat tot intrekking, beschouwt cliënt de brief van 29 november 2021 als een voorstel tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, waarmee hij niet akkoord gaat; (…)”
2.3
[verweerders] schrijft op 14 december 2021 aan de gemachtigde van [verzoeker] :
“Bijgaand mijn reactie op uw brief van 8 december 2021 deze is als volgt: [verzoeker] heeft periodiek ook op andere locaties gewerkt. Meneer heeft ook daarom een o uren uitzendbedingsovereenkomst van Fase A. Na telefonisch contact met [verzoeker] over zijn werkzaamheden bij [naam 2] die niet volgens richtlijnen werd gedaan hebben wij besloten om meneer op een ander project te zetten wat ook gebruikelijk is met een uitzendbedingsovereenkomst.
[verzoeker] heeft aangegeven om op geen andere locatie te willen werken en daarom hebben wij besloten om de overeenkomst te beëindigen.
Daarom vraag ik u en uw client om een wettelijke uitleg bij het sommeren van de beëindiging van de uitzendovereenkomst. Mocht meneer zijn werkzaamheden willen hervatten zou hij deze dan willen aangeven en een afspraak willen maken voor een kennismakingsgesprek met de desbetreffende opdrachtgever.
(…)”
2.4
De gemachtigde van [verzoeker] schrijft op 20 december 2021 aan [verweerders] :
“Zojuist probeerde ik u telefonisch te bereiken (…). Dat is mij helaas niet gelukt.
Cliënt betwist dat hij de werkzaamheden bij [naam 2] niet volgens de richtlijnen zou hebben gedaan.
U schrijft o.a. dat cliënt zou hebben aangegeven om niet op een andere locatie te willen werken en dat u daarom besloten heeft de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Cliënt betwist dat hij heeft geweigerd om op een andere locatie te werken.
U schrijft o.a. dat cliënt een afspraak kan maken voor een kennismakingsgesprek met de betreffende opdrachtgever. Graag verneem ik schriftelijk waar en wanneer cliënt zijn werkzaamheden kan hervatten.
Daarnaast verzoek ik u uiterlijk 27 december a.s.:
1. de beëindiging van het dienstverband schriftelijk, duidelijk en ondubbelzinnig in te trekken en mij een afschrift hiervan te doen toekomen;
(…)”

3..Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt:
1. voor recht te verklaren dat [verweerders] de arbeidsovereenkomst onrechtmatig heeft opgezegd;
2. de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen;
3. [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk te veroordelen tot nakoming van de arbeidsovereenkomst, met een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat zij dit niet doen, met een maximum van € 20.000,00;
4. [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van zijn loon, inclusief reiskosten, over 22, 23 en 24 november 2021 van € 337,50 netto;
5. [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van zijn loon van 25 november 2021 tot en met week 2 van 2022 van € 3.607,50 netto;
6. [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van zijn loon van € 487,50 netto per week, met 8% vakantiegeld en reiskosten, vanaf week 3 van 2022 tot rechtsgeldig een einde is gekomen aan de arbeidsovereenkomst;
7. [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon;
8. [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging;
9. [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk te veroordelen tot het verstrekken van een loonspecificatie van de op basis van deze beschikking te betalen bedragen én wat [verweerders] over de periode van 10 augustus 2020 tot en met week 46 van 2021 aan hem betaald heeft, met een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [verweerders] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 10.000,00;
10. [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
[verweerders] voert verweer, strekkende tot afwijzing van de verzoeken.
3.3
Als dit voor de beoordeling van belang is, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [verzoeker] zijn verzoek en [verweerders] haar verweer onderbouwt.

4..De beoordeling

kwalificatie arbeidsovereenkomst
4.1
[verzoeker] stelt en onderbouwt in zijn verzoekschrift dat hij een uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding met [verweerders] heeft. Het is de kantonrechter echter niet duidelijk waartoe hetgeen hierover wordt gesteld moet leiden. [verzoeker] verzoekt bijvoorbeeld niet voor recht te verklaren dat hij een uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding heeft. Wat [verzoeker] wat dit betreft stelt hoeft dan ook niet besproken te worden. In deze beschikking wordt ervan uitgegaan dat [verzoeker] een arbeidsovereenkomst met [verweerders] heeft, zonder te benoemen wat voor soort arbeidsovereenkomst dit dan precies is.
einde arbeidsovereenkomst
4.2
Een werkgever kan op verschillende manieren een arbeidsovereenkomst beëindigen. De werknemer ( [verzoeker] ) kan bijvoorbeeld instemmen met een voorstel tot beëindiging door in dit geval [verweerders] . [verweerders] kan [verzoeker] op staande voet ontslaan en [verweerders] kan aan het UWV of de kantonrechter vragen de arbeidsovereenkomst te beëindigen.
4.3
Dat [verweerders] haar arbeidsovereenkomst met [verzoeker] (al dan niet rechtmatig) beëindigd heeft blijkt echter uit niets. Feit is dat er rond, of beter gezegd vanaf, 24 november 2021 een geschil tussen partijen bestaat over de (uitvoering van de) arbeidsovereenkomst, maar dat [verweerders] daar formeel een einde aan heeft gemaakt blijkt dus niet. De arbeidsovereenkomst bestaat dus nog. Omdat de arbeidsovereenkomst nog bestaat, kan niet voor recht verklaard worden dat [verweerders] deze onrechtmatig heeft opgezegd. Een opzegging die er niet is geweest, kan ook niet vernietigd worden.
4.4
[verweerders] schrijft in haar brief van 14 december 2021 (zie 2.3) weliswaar dat zij besloten heeft de arbeidsovereenkomst te beëindigen, maar de kantonrechter ziet deze opmerking meer in het licht van het onder 4.3 genoemde geschil dat vanaf 24 november 2021 bestond, niet als erkenning van [verweerders] dat zij de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk beëindigd heeft.
loon
4.5
De arbeidsovereenkomst loopt nog, maar [verzoeker] heeft na 24 november 2021 niet meer gewerkt voor [verweerders] . Het uitgangspunt, verwoord in artikel 7:628 lid 1 Burgerlijk Wetboek, is dat [verweerders] verplicht is [verzoeker] zijn loon te betalen als hij (deels) niet werkt, tenzij het (deels) niet werken in redelijkheid voor rekening van [verzoeker] moet komen. Voor de vraag of recht op doorbetaling van loon bestaat maakt de kantonrechter onderscheid tussen de periode voor en de periode na (zondag) 19 december 2021.
4.6
[verweerders] stelt dat [naam 2] , de werkgever waar [verzoeker] voor [verweerders] werkte, niet tevreden meer was met [verzoeker] . [verzoeker] betwist weliswaar dat [naam 2] daar enige reden voor had, maar hij betwist niet dat als [naam 2] zoiets tegen [verweerders] zegt, dit [verweerders] ook voor een voldongen feit plaatst. [verweerders] zegt dat zij [verzoeker] op 24 november 2021 aangeboden heeft naar een andere opdrachtgever te gaan ( [naam 3] ), maar over wat er nu precies gebeurd is op en kort na 24 november 2021 verschillen partijen van mening. Er staat niets (duidelijk) over op papier, terwijl van de werkgever ( [verweerders] ) in zo’n situatie verwacht mag worden dat zij de gang van zaken duidelijk naar een werknemer ( [verzoeker] ) communiceert. Dit is echter niet gebeurd. Dat kort na 24 november 2021 niet meer is gewerkt door [verzoeker] komt dus in redelijkheid niet voor zijn rekening.
4.7
De kwestie is door [verzoeker] vervolgens in de handen van zijn advocaat gelegd en deze schrijft op 8 december 2021 (zie 2.2) aan [verweerders] dat [verzoeker] bereid en beschikbaar is de bedongen arbeid te hervatten. [verweerders] deelt daarop op 14 december 2021 (zie 2.3) mee dat als [verzoeker] zijn werk wil hervatten, hij contact op moet nemen om kennis te maken met de nieuwe opdrachtgever. [verzoeker] had naar aanleiding van deze brief, als hij echt zoals in de brief van 8 december 2021 staat weer aan het werk wilde, contact op moeten nemen met [verweerders] . De kwestie, in ieder geval wat het werken betreft, had dan in die week nog opgelost kunnen worden en [verzoeker] had dan op maandag 20 december 2021 weer aan het werk kunnen gaan. [verzoeker] heeft echter geen contact opgenomen naar aanleiding van de brief van 14 december 2021. In de brief van de advocaat van 20 december 2021 (zie 2.4) wordt slechts de bal weer teruggekaatst naar [verweerders] door de mededeling dat hij (de advocaat) graag schriftelijk verneemt waar en wanneer [verzoeker] zijn werk kan hervatten. [verweerders] had echter al gezegd dat [verzoeker] contact op moest nemen. De kantonrechter begrijpt niet waarom daar dan nog een keer naar gevraagd moet worden op 20 december 2021. Het kan zijn dat in de brief van [verweerders] 14 december 2021 niet duidelijk staat met wie [verzoeker] dan contact moet opnemen, met [verweerders] zelf of met de nieuwe opdrachtgever, maar als naar [verweerders] gebeld was na 14 december 2021 had dit opgehelderd kunnen worden. In de brief van de advocaat van [verzoeker] van 20 december 2021 staat weliswaar dat hij gebeld heeft, maar dat niet werd opgenomen. Als één keer niet opgenomen wordt, had vaker gebeld kunnen worden. Kortom, dat [verzoeker] sinds 20 december 2021 niet meer werkt voor [verweerders] , en dat is zo tot op de dag van vandaag, komt gelet op het voorgaande in redelijkheid voor zijn eigen rekening, niet voor die van [verweerders] .
4.8
Het voorgaande betekent dat [verzoeker] recht heeft op betaling over de weken tussen (maandag) 22 november 2021 en (vrijdag) 17 december 2021. Het gaat, en dit staat bij nummer 9 in het verzoekschrift, om € 487,50 netto per week, met 8% vakantiegeld, bij elkaar dus € 526,50 netto, met € 75,00 reiskosten, per week dus € 601,50. [verweerders] betwist de berekening van dit bedrag niet. In totaal gaat het om € 2.406,00 netto. In dit bedrag zit ook het loon en de reiskosten over de dagen dat [verzoeker] nog wel gewerkt heeft (zie 3.1 onder 4). [verzoeker] vraagt dus ook reiskosten over dagen dat hij niet gewerkt heeft. Omdat [verweerders] daar geen verweer tegen voert, is dat verzoek toewijsbaar.
wettelijke verhoging en rente
4.9
In het toe te wijzen bedrag van € 2.406,00 netto zit € 2.106,00 netto aan loon, de rest zijn reiskosten. Over het te laat betaalde loon moet [verweerders] de wettelijke verhoging van 50% betalen. [verweerders] heeft niets aangevoerd om dit percentage te matigen. Over het totaalbedrag van dan € 3.159,00 netto moet [verweerders] rente betalen, uit praktische overwegingen over het hele bedrag vanaf de dag dat het verzoekschrift is ingediend (13 januari 2022), en dus niet vanaf de verschillende data waarop de verschillende bedragen betaald hadden moeten zijn, tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald.
nakoming arbeidsovereenkomst
4.1
De arbeidsovereenkomst bestaat dus nog en loopt tot 1 april 2022. Op de mondelinge behandeling gaf [verweerders] aan dat [verzoeker] contact op kan nemen om weer te komen werken maar uit de reactie van [verzoeker] kan opgemaakt worden dat hij dit niet wil. Gelet op deze houding, moet aangenomen worden dat [verzoeker] geen nakoming van de overeenkomst meer wil. Een arbeidsovereenkomst houdt immers verplichtingen in voor zowel de werkgever als de werknemer. Als een van de twee niet meer wil ( [verzoeker] in dit geval), houdt het voor de ander ook op.
loonspecificaties
4.11
[verzoeker] vraagt om loonspecificaties. [verweerders] voert geen verweer tegen dit verzoek. Dit verzoek wordt daarom toegewezen, wat de gevraagde dwangsom betreft zoals hierna onder de beslissing vermeld.
kosten van de procedure
4.12
De verzoeken van [verzoeker] zijn weliswaar niet allemaal toewijsbaar, maar voor een deel ook wel: [verweerders] moet in ieder geval nog een bedrag aan hem betalen. [verweerders] is daarom naar het oordeel van de kantonrechter de in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure. De kantonrechter sluit wat het salaris van de gemachtigde van [verzoeker] betreft aan bij het salaris voor een gemiddeld kort geding (niet eenvoudig, niet complex), namelijk € 747,00.
hoofdelijkheid
4.13
[verweerder 2] en [verweerder 3] zijn vennoten van [verweerders] . De vennoten van een vennootschap onder firma zijn ‘hoofdelijk’ aansprakelijk voor de schulden van een vennootschap. [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] worden daarom, zoals [verzoeker] vraagt, hoofdelijk veroordeeld. Dit betekent dat [verzoeker] bij ieder van de drie betaling van het geheel af kan dwingen.
uitvoerbaar bij voorraad
4.14
Deze beschikking wordt zoals [verzoeker] vraagt ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, [verzoeker] in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter, wel alvast kan afdwingen dat [verweerders] voldoet aan waartoe zij in deze beschikking wordt veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk om [verzoeker] over de werkweken tussen (maandag) 22 november 2021 en (vrijdag) 17 december 2021 € 2.106,00 netto aan loon, € 1.053,00 aan wettelijke verhoging en € 300,00 aan reiskosten te betalen, met rente op grond van artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over € 3.159,00 vanaf de dag dat het verzoekschrift is ingediend (13 januari 2022) tot aan de dag van de algehele betaling;
- veroordeelt [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk om [verzoeker] loonspecificaties te verstrekken van (1) wat over de periode tussen 10 augustus 2020 tot en met week 46 van 2021 aan hem is betaald en (2) wat op grond van deze beschikking aan hem moet worden betaald, met een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] vanaf 15 april 2022 niet aan deze veroordeling voldoen, met een maximum van € 1.500,00;
- veroordeelt [verweerders] , [verweerder 2] en [verweerder 3] hoofdelijk in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [verzoeker] vastgesteld op € 86,00 aan griffierecht en € 747,00 aan salaris voor zijn gemachtigde;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686