ECLI:NL:RBROT:2022:1463

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4866
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tozo-aanvraag en ingangsdatum van uitkering voor levensonderhoud

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een autorijschoolhouder uit Schiedam, en het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021. Het college had de aanvraag voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 afgewezen, maar goedgekeurd voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021. Eiser was van mening dat hij onjuist was geïnformeerd over de aanvraagprocedure en dat er sprake was van strijd met verschillende beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 terecht was afgewezen. De rechtbank stelde vast dat volgens de geldende regels aanvragen die na 1 december 2020 worden ingediend, geacht worden te zijn ingediend op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is gedaan. Eiser had zijn aanvraag op 19 januari 2021 ingediend, waardoor deze werd geacht te zijn ingediend op 1 januari 2021. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de uitkering rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4866

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Schiedam, eiser,

gemachtigde: mr. K.M. van der Boor,
en

het college van burgemeester en wethouders van Schiedam, verweerder,

gemachtigde: mr. S.J. de Wit.

Procesverloop

Met het besluit van 10 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) toegewezen voor zover het de periode 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021 betreft. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen voor zover het de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 betreft.
Met het besluit van 2 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser exploiteert een autorijschool.
1.2.
Met een besluit van 13 mei 2020 heeft verweerder eisers aanvraag op grond van de Tozo toegekend voor de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. Verweerder heeft eisers Tozo-aanvraag voor de daaropvolgende periode aanvankelijk afgewezen en vervolgens, bij beslissing op bezwaar van 4 februari 2021, toegekend.
1.3.
Op 19 januari 2021 heeft eiser een aanvraag op grond van de Tozo ingediend voor de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, het volgende ten grondslag gelegd. De aanvraag is voor de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 afgewezen omdat per 1 december 2020 Tozo 3-aanvragen alleen in behandeling worden genomen vanaf de eerste dag van de maand van de aanvraag.
3. Eiser heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Eiser is onjuist en onvoldoende geïnformeerd over de Tozo, de aanvraagprocedure voor de Tozo en de veranderingen hierin. Verder dacht eiser aanvankelijk dat hij geen aanspraak kon maken op een Tozo 3-uitkering omdat zijn Tozo 2-aanvraag was afgewezen. Pas op 4 februari 2021 is hier duidelijkheid over gekomen. Er is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
4. De Tozo bevat tijdelijke regels over bijstandsverlening aan zelfstandigen die financieel getroffen zijn door de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19. De Tozo vindt zijn grondslag in artikel 78f van de Participatiewet (Pw).
5. Uit artikel 44, eerste lid, van de Pw volgt volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1019) dat in beginsel geen bijstand wordt verstrekt over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
6. In artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Tozo staat dat voor de toepassing van artikel 44, eerste lid, derde zinsdeel van de Pw de aanvraag die is ingediend op of na 1 december 2020 en voor 1 februari 2021 wordt geacht te zijn ingediend op de eerste dag van de kalendermaand waarin de aanvraag is ingediend. Eiser heeft zijn aanvraag op 19 januari 2021 ingediend. Zijn aanvraag wordt dus geacht te zijn ingediend op 1 januari 2021. In beginsel heeft verweerder daarom de aanvraag terecht toegekend per 1 januari 2021.
7. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. Dat eiser niet van de geldende regels en de veranderingen daarin op de hoogte was, moet voor zijn risico komen. De rechtbank merkt hierbij op dat al op 30 september 2020 is bekendgemaakt dat aanvragen die op of na 1 december 2020 worden ingediend, geacht worden te zijn ingediend op de eerste dag van de kalendermaand van de aanvraag (Stb. 2020/362). Ook de omstandigheden dat pas op
4 februari 2021 is beslist op het bezwaar tegen de afwijzing van een eerdere Tozo-aanvraag en dat op het aanvraagformulier als ingangsdatum 1 oktober 2020 kon worden aangekruist zijn geen bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Dit geldt evenmin voor het feit dat Tozo-aanvragen eerder over een langere periode met terugwerkende kracht konden worden toegekend. Van strijd met één of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 februari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.