ECLI:NL:RBROT:2022:146

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
C/10/623743 / HA ZA 21-734
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en forumkeuzebeding in algemene voorwaarden met betrekking tot een geschil tussen een particulier en een bedrijf

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is er een bevoegdheidsincident aan de orde. De eiser, [persoon A], die handelt onder de handelsnaam [handelsnaam A], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, [bedrijf B]. De eiser vordert betaling van een bedrag van in totaal € 153.823,54, alsook een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren, omdat de algemene voorwaarden, waarop de eiser zich beroept, niet van toepassing zouden zijn. De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld en geconcludeerd dat de algemene voorwaarden wel degelijk onderdeel uitmaken van de overeenkomst tussen partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 24 januari 2019 een mondelinge overeenkomst tot stand is gekomen, die later door middel van een e-mail op 30 januari 2019 is bevestigd. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde, [bedrijf B], niet heeft geprotesteerd tegen de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden en dat deze voorwaarden dus van toepassing zijn. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [bedrijf B] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 19 januari 2022 opnieuw op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/623743 / HA ZA 21-734
Vonnis in incident van 5 januari 2022
in de zaak van
[persoon A] , T.H.O.D.N. [handelsnaam A],
wonende en zaakdoende in [plaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. D. Pieterse te ’sGravenhage,
tegen
[bedrijf B]
,
gevestigd in [vestigingsplaats B] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.T. Eisenmann te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [persoon A] en [bedrijf B] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 augustus 2021, met producties 1 tot en met 17;
- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring, met producties 1 tot en met 9;
- de conclusie van antwoord in het (bevoegdheids)incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [persoon A] – samengevat en zakelijk weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van een bedrag van
primairin totaal € 153.823,54, dan wel
subsidiair€ 47.510,52, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 6 maart 2021 tot aan de dag van de algehele betaling;
II. [bedrijf B] te veroordelen tot betaling aan [persoon A] van een bedrag van € 2.261,12, althans € 1.234,01, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van [bedrijf B] in de kosten van het geding, te vermeerderen met wettelijke rente, en nakosten.
2.2.
[persoon A] legt aan zijn vorderingen nakoming van een tussen partijen gesloten overeenkomst, onvoorziene omstandigheden, een toerekenbare tekortkoming en de verschuldigdheid van een redelijk loon ten grondslag.
2.3.
[bedrijf B] voert verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering.

3..De vordering in het incident

3.1.
[bedrijf B] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd zal verklaren en de zaak zal doorverwijzen naar de bevoegde rechtbank.
3.2.
[bedrijf B] stelt daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende.
3.2.1.
Als productie 3 bij de dagvaarding brengt [persoon A] een e-mail van 30 januari 2019 in het geding, waarin wordt gerefereerd aan het bevestigen van mondeling gemaakte afspraken. Bij deze e-mail wordt de opdrachtbevestiging meegestuurd en ook als laatste bijlage de algemene voorwaarden. Hieruit kan worden opgemaakt dat partijen eerst mondeling overeenstemming hebben bereikt, die later door [persoon A] is bevestigd. Ten tijde van het contracteren waren de algemene voorwaarden [bedrijf B] niet bekend, laat staan dat deze aan haar zouden zijn verstrekt. Die algemene voorwaarden maken dan ook geen onderdeel uit van de tussen partijen gemaakte afspraken/gesloten overeenkomst.
3.2.2.
Nu [persoon A] de bevoegdheid van de rechtbank baseert op de algemene voorwaarden en die voorwaarden volgens [bedrijf B] geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst, is de rechtbank niet bevoegd om van de zaak kennis te nemen.

4..Het verweer in het incident

4.1.
[persoon A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in het incident, met veroordeling van [bedrijf B] in de proceskosten in het incident, uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.
[persoon A] stelt daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende.
4.2.1.
[bedrijf B] stelt zich ten onrechte op het standpunt dat al op 24 januari 2019 overeenstemming zou zijn bereikt tussen partijen. In de opdrachtbevestiging staat namelijk dat [bedrijf B] op 24 januari 2019 mondeling opdracht heeft verstrekt aan [persoon A] . Pas op 30 januari 2019 is deze opdracht door middel van de opdrachtbevestiging door [persoon A] aanvaard. Op laatstgenoemde datum is dus pas overeenstemming tussen partijen bereikt. Nu de algemene voorwaarden op dat moment ter beschikking zijn gesteld, [bedrijf B] vervolgens niet uitdrukkelijk de toepasselijkheid van die algemene voorwaarden van de hand heeft gewezen en partijen uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven conform die voorwaarden, zijn de algemene voorwaarden onderdeel van de afspraken tussen partijen en is [bedrijf B] , mede gelet op het bepaalde in artikel 6:232 BW, daaraan gebonden. De algemene voorwaarden en daarmee ook het daarin opgenomen forumkeuzebeding zijn dan ook van toepassing. De rechtbank is derhalve bevoegd om kennis te nemen van het geschil.

5..De beoordeling in het incident

5.1.
De incidentele conclusie is tijdig en vóór alle weren genomen.
5.2.
Voor het antwoord op de vraag of de algemene voorwaarden zijn overeengekomen, moet de rechtbank de overeenkomst uitleggen. Bij de uitleg van een overeenkomst komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en op de zin die zij in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die verklaringen en de in die overeenkomst vervatte bedingen mochten toekennen. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 12 oktober 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX5572) oordeelde, kunnen ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg.
5.3.
Uit de stellingen van partijen kan de rechtbank het volgende afleiden.
5.3.1.
Er heeft op 24 januari 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen [persoon B] (handelend namens gedaagde) en [persoon A] . In die bespreking heeft [persoon B] kennelijk verklaard dat hij [persoon A] wilde inschakelen. Ook moet er gesproken zijn over de inhoud van de opdracht; de rechtbank kan zich niet voorstellen dat wat daarover is opgenomen in het stuk van 30 januari 2019 zomaar uit de lucht is komen vallen.
5.3.2.
Vervolgens is er op 30 januari 2019 per email een brief (met bijlagen) gestuurd aan [bedrijf B] waarin [persoon A] onder meer heeft geschreven:
“Hartelijk dank voor […] de mondelinge opdracht van 24 januari 2019 […]”.
In de email is onder meer opgenomen:
“Bijgaand tref je de verschillende documenten ter bevestiging van onze afspraken aan.”
Onder die documenten bijlagen bevinden zich de algemene voorwaarden waarop [persoon A] een beroep doet.
5.4.
De uitdrukking “de mondelinge opdracht van 24 januari 2019” kan zowel slaan op een overeenkomst tot opdracht (zoals [bedrijf B] bepleit) als op een aanbod tot het sluiten van zo’n overeenkomst (zoals [persoon A] bepleit). Echter: gelezen in de context van de begeleidende email, waarin wordt gesproken van
bevestigingvan afspraken – die dus kennelijk al gemaakt moeten zijn, want anders valt er niets te bevestigen –, mocht [bedrijf B] redelijkerwijs begrijpen dat de overeenkomst al tot stand was gekomen tijdens de bespreking. Dit geldt temeer, nu niet is gesteld of gebleken dat [bedrijf B] tijdens de bespreking uitlatingen heeft gedaan waaruit [bedrijf B] moest afleiden dat [persoon A] zich nog beraadde over de vraag of hij daadwerkelijk aan de slag zou gaan.
5.5.
Gesteld, noch gebleken is dat de algemene voorwaarden ter sprake zijn gekomen tijdens de bespreking. Echter, evenmin is gesteld of gebleken dat [bedrijf B] na ontvangst van die voorwaarden op enig moment daartegen heeft geprotesteerd. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat algemene voorwaarden bepaald niet ongebruikelijk zijn en dat van een professionele partij als gedaagde mag worden verwacht dat deze op de mogelijke toepasselijkheid van algemene voorwaarden van zijn wederpartij bedacht is. Daarom mocht [persoon A] uit het uitblijven van een protest tegen de met de opdrachtbevestiging meegezonden algemene voorwaarden afleiden dat [bedrijf B] akkoord ging met die algemene voorwaarden.
5.6.
[persoon A] kan zich derhalve beroepen op het in artikel 9 van de algemene voorwaarden opgenomen forumkeuzebeding. De rechtbank is relatief bevoegd om van de onderhavige procedure kennis te nemen en daarop te beslissen en de incidentele vordering moet dan ook worden afgewezen.
5.7.
[bedrijf B] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Die proceskosten worden tot aan deze uitspraak begroot op € 563,00 (één punt) aan salaris voor de advocaat van [persoon A] . De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe is gegrond op de wet en er geen redenen zijn het niet in te willigen.

6..De beslissing

De rechtbank:
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [bedrijf B] in de kosten van het incident, aan de zijde van [persoon A] tot op heden begroot op € 563,00;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 januari 2022voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en op 5 januari 2022 in het openbaar uitgesproken.
3349 / 1407