ECLI:NL:RBROT:2022:1440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
21.181 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens toerekenbare tekortkomingen en benadeling van schuldeisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2022 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet nakwam, wat leidde tot een benadeling van de schuldeisers. De bewindvoerder had meerdere tekortkomingen vastgesteld, waaronder het niet nakomen van de informatieverplichting en de afdrachtsverplichting. De schuldenaar had geen inkomensinformatie verstrekt na oktober 2021, wat resulteerde in een geschatte boedelachterstand van € 7.439,64. Daarnaast had de schuldenaar verzuimd om belangrijke schulden te melden, waaronder belastingaanslagen, die al bestonden ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling.

De rechter-commissaris steunde het verzoek van de bewindvoerder tot beëindiging van de regeling, waarbij werd gewezen op de feiten en omstandigheden die pas na toelating bekend werden. De rechtbank concludeerde dat, indien deze informatie eerder bekend was geweest, het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling waarschijnlijk zou zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet te goeder trouw was geweest in het aangaan van zijn schulden en dat hij niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De rechtbank besloot daarom de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c, e en f, van de Faillissementswet.

De rechtbank stelde ook het salaris van de bewindvoerder vast, maar concludeerde dat er geen baten beschikbaar waren om de vorderingen van de schuldeisers te voldoen. De uitspraak werd gedaan door rechter M. Aukema, in aanwezigheid van griffier K. de Ridder, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 7 februari 2022
Bij vonnis van deze rechtbank van 8 april 2021 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam schuldenaar],
[adres]
[woonplaats],
schuldenaar,
bewindvoerder: P.H.L. Adam.

1..De procedure

Op verzoek van schuldenaar (bij e-mailbericht van 3 september 2021)is het verhoor met de rechter-commissaris van 6 september 2021 uitgesteld.
Op 7 oktober 2021 heeft een verhoor met de rechter-commissaris plaatsgevonden.
De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 2 november 2021 met dit verzoek ingestemd.
Op verzoek van schuldenaar (bij e-mailbericht van 17 december 2021) is de mondelinge behandeling van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, die op 20 december 2021 zou plaatsvinden, uitgesteld.
Op 10 januari 2022 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
De bewindvoerder en schuldenaar zijn gehoord ter terechtzitting van 24 januari 2022. Schuldenaar is op eigen verzoek (bij e-mailbericht van 23 januari 2022) telefonisch gehoord met toepassing van de Tijdelijk Afwijkende Regeling Insolventiezaken rechtbanken vanwege de bijzondere omstandigheden door de Coronacrisis, (hierna: TARIC).
De uitspraak is bepaald op heden.

2..De standpunten

De Bewindvoerder
De bewindvoerder heeft zich in zijn voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op het standpunt gesteld dat er sprake is van meerdere tekortkomingen.
Ten eerste komt schuldenaar zijn verplichtingen die vanuit de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing zijn niet goed na, waardoor de uitvoering van de schuldsanerings-regeling volgens de bewindvoerder wordt gefrustreerd.
Ten tweede is er sprake van feiten en omstandigheden die al bestonden ten tijde van de toelatingszitting maar die niet gemeld zijn door schuldenaar (en die aan toelating in de weg hadden gestaan, indien bekend). Deze feiten en omstandigheden hebben er, volgens de bewindvoerder, mede toe geleid dat de schuldeisers binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling benadeeld zijn.
Met betrekking tot het eerste punt (niet nakoming van de verplichtingen die gelden binnen de schuldsaneringsregeling) heeft de bewindvoerder gesteld dat schuldenaar een tekortkoming heeft laten ontstaan in de nakoming van de informatieverplichting en de afdrachtsverplichting. Nadat schuldenaar in oktober 2021 de loonstroken van juni en juli 2022 had overlegd (waarvan de gegevens lijken te zijn gemanipuleerd omdat er geen werkgeversgegevens op vermeld staan) heeft schuldenaar geen inkomensinformatie meer verstrekt. Omdat de boedelafdracht vervolgens geschat moest worden is, volgens de bewindvoerder, de uitvoering van de schuldsaneringsregeling gefrustreerd geraakt. Uit de laatste stand van zaken blijkt dat er thans sprake is van een (geschatte) boedel achterstand van € 7.439,64.
Voorts heeft schuldenaar verzuimd om melding te maken van het bestaan van een boot (merk Chapparel 226). De bewindvoerder vermoedt dat schuldenaar ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling nog eigenaar van de boot was, vanwege de verklaring van een schuldeiser ̶ [naam schuldeiser 1] ̶ met die strekking. Volgens de bewindvoerder heeft schuldenaar, ondanks de tijdens het verhoor van 7 oktober 2021 gemaakte afspraak, niet aangetoond dat de speedboot thans verkocht is zoals hij had gesteld. Zo heeft schuldenaar, volgens de bewindvoerder, alleen een bankafschrift van zijn partner overlegd die toeziet op een betaling van € 45.000 (zonder verdere uitleg daarover te geven).
De bewindvoerder heeft voorts ter zitting aangegeven dat hij vermoedt dat de opbrengst van de verkoop van deze speedboot is gebruikt om de schuldeisers van [naam schuldeiser 2] (hierna: [naam schuldeiser 2]) een herstructureringsakkoord aan te kunnen bieden op grond van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (hierna: het WHOA akkoord). In de stukken die behoren tot het WHOA akkoord heeft de bewindvoerder aangegeven gelezen te hebben dat er een bedrag van € 45.000 is ‘gevonden’.
Met betrekking tot het tweede punt, de feiten en omstandigheden die al bestonden ten tijde van de toelatingszitting maar die niet gemeld zijn door schuldenaar (en die aan toelating in de weg hadden gestaan, indien bekend), heeft de bewindvoerder gesteld dat de crediteurenlijst niet compleet was bij toelating. Zo ontbreken er een aantal vorderingen van de Belastingdienst van in totaal € 41.435 (IB 2017 en 2018 van totaal € 34.788,=, ZVW 2017 en 2018 van totaal € 5.857,=, OB 2018 van € 790,=). Daarnaast heeft de bewindvoerder ter zitting aangegeven dat er nadien nog een nog een Belastingdienst vordering (OB 2020 van € 6.763,=) bekend is geworden. Desgevraagd heeft de bewindvoerder ter zitting verklaard dat die laatste aanslag ambtshalve is opgelegd door de Belastingdienst omdat schuldenaar had verzuimd aangifte te doen.
Voorts heeft de bewindvoerder gesteld dat veel schuldeisers klachten hebben geuit ten aanzien van de goeder trouw van verzoeker (en dat die klachten al bestonden ten tijde van de toelatingszitting). Volgens de bewindvoerder klopt de verklaring die schuldenaar tijdens het verhoor van 7 oktober 2021 heeft afgegeven niet. De strekking van die verklaring was dat schuldenaar niet betrokken is geweest bij het aangaan van leningsovereenkomsten met diverse schuldeisers. Hiertoe draagt de bewindvoerder aan dat er veel vonnissen zijn behaald tegen schuldenaar (waarbij hij geen verweer heeft gevoerd en bij verstek is veroordeeld). Voorts heeft de bewindvoerder in dit kader gewezen op een aantal overeenkomsten van schuldeiser [naam schuldeiser 3] ([naam 1]) met [naam schuldeiser 2]. Hieruit blijkt dat schuldenaar begin 2020 heeft meegetekend (namens [naam schuldeiser 2]) en daarmee lening(en) met [naam schuldeiser 3] is aangegaan. [naam schuldeiser 3] staat thans op de voorlopig erkende crediteurenlijst voor een bedrag van € 177.142,22 aldus de bewindvoerder.
Ook heeft de bewindvoerder erop gewezen dat de curator in het faillissement van [naam schuldeiser 2], dat is uitgesproken op 16 februari 2021, aangifte heeft gedaan van faillissementsfraude op grond van het niet voldoen aan de boekhoudplicht; het opzettelijk niet voldoen aan het voeren en bewaren van een deugdelijke administratie, alsook het voor het faillissement buitensporig uitgeven of vervreemde van middelen (activa). Tot en met 22 september 2020 was schuldenaar vennoot in [naam schuldeiser 2], aldus de bewindvoerder.
Rechter-commissaris
De rechter-commissaris heeft het verzoek van de bewindvoerder onderschreven. Het zwaartepunt voor de voordracht tot tussentijdse beëindiging ligt wat haar betreft bij de feiten en omstandigheden die bekend zijn geworden na toelating en die naar haar inschatting reden zouden zijn geweest het verzoek tot toelating af te wijzen (f-grond). Hiervoor verwijst zij kortheidshalve naar het proces-verbaal van het verhoor van 7 oktober 2021. Na het verhoor is de rechter-commissaris geen nieuwe informatie bekend geworden die een ander licht werpt op de daar besproken feiten. Schuldenaar heeft aangegeven dat de vorderingen van [naam 2], [naam 3] ([naam schuldeiser 4]) en de Belastingdienst op de aangeleverde crediteurenlijst staan, maar de rechter-commissaris ziet ze daarop niet terug (niet op de lijst die in februari is aangeleverd, en ook niet op de later aangeleverde lijst met ontstaansdata). Het doet volgens de rechter-commissaris voorts niet af aan de essentie van het verwijt aan schuldenaar: dat schuldenaar geen melding heeft gemaakt van de verwijten die de schuldeisers hem (ook reeds voor het verzoek tot toelating) hebben gemaakt over het te kwader trouw laten ontstaan van zijn schulden. Namens schuldenaar was gesteld dat het ging om een normale schuldpositie, passend bij de bedrijfsvoering, dat de schulden allen te goeder trouw waren ontstaan en dat er geen bijzondere schulden waren. Dit blijkt allerminst te kloppen (zo verwijst de rechter-commissaris naar het proces-verbaal van 7 oktober 2021).
Schuldenaar
Schuldenaar heeft zich ter zitting, met betrekking tot de niet nakoming van de vanuit de schuldsanering op hem rustende verplichtingen, op het standpunt gesteld dat hij na het verhoor van 7 oktober 2021 voldoende stukken heeft toegezonden aan de rechter-commissaris om de aldaar besproken tekortkoming te herstellen (en dat de rechter-commissaris aan hem kenbaar heeft gemaakt dat die informatie volstaat). Voorts heeft hij aangeven dat hij daarna niet meer aan zijn informatieverplichting heeft kunnen voldoen omdat hij (naar eigen zegge) is ingestort. Voorts heeft schuldenaar verklaard dat hij (in eerste instantie) geanonimiseerde salarisstroken heeft ingediend omdat hij zich bedreigd voelde door enkele schuldeisers en derhalve niet openbaar wilde maken waar hij thans werkzaam is. Ter zitting heeft schuldenaar wel gemeld waar hij thans werkzaam is.
Met betrekking tot het laten ontstaan van een boedelachterstand heeft schuldenaar aangegeven dat hij bezig is met het voorbereiden van een akkoord waarbij zijn schuldeisers een bedrag van € 350.000,= ter verdeling aangeboden zullen krijgen, in plaats van de binnen de wettelijke schuldsanering verwachtte opbrengst van € 40.000,=. Met dit akkoord zullen de schuldeisers volgens schuldenaar beter af zijn dan middels de onderhavige schuldsaneringsregeling.
Schuldenaar heeft voorts betwist dat de opbrengst van de speedboot van € 45.000 is gebruikt om een akkoord aan te bieden aan zijn schuldeisers in het kader van de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). Het door de bewindvoerder gestelde bedrag is wel gebruikt voor het aanbieden van een minnelijke schuldsaneringsregelingstraject aan de schuldeisers (dat mislukt is), voorafgaand aan indiening van een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De boot stond volgens schuldenaar op naam van zijn vriendin, die hem voor € 45.000 heeft verkocht (en geleverd) aan [naam bedrijf] Schuldenaar heeft voorts verklaard dat hij, indien gewenst, de onderliggend koopovereenkomst aan de rechtbank kan overleggen.
Met betrekking tot de aangifte (vanwege faillissementsfraude) door de curator in het faillissement van [naam schuldeiser 2] heeft schuldenaar betwist dat er ten tijde van zijn uittreding uit [naam schuldeiser 2] geen administratie aanwezig was.
Met betrekking tot de klachten van enkele schuldeisers (betreffende het ontbreken van de goede trouw bij het ontstaan van die vorderingen) heeft schuldenaar desgevraagd erkend dat hij een leningsovereenkomst die tussen [naam schuldeiser 2] en [naam schuldeiser 3] tot stand is gekomen mede heeft ondertekend. Dit betrof volgens hem echter een reguliere leningsovereenkomst en niet één die volgens de vermeende constructie (waarover enkele schuldeisers thans klagen) tot stand is gekomen. De leningsovereenkomst met [naam schuldeiser 3] betrof, volgens schuldenaar, een reguliere financieringsovereenkomst met een korte-termijn-terugbetalingsverplichting tegen een provisie van 10%. Voorts heeft schuldenaar aangegeven dat er tijdens het verhoor met de rechter-commissaris, in het kader van vorderingen die zijn ontstaan na het toetreden tot de wettelijke schuldsanering, niet is gesproken over de vordering van [naam schuldeiser 3], alleen over de vordering van [naam 3] ([naam schuldeiser 4]), aldus schuldenaar.

3..De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 906.486,53 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
A.
Schuldenaar houdt zich niet aan de inlichtingenplicht
Schuldenaar heeft, na toezending van de (geanonimiseerde) loonstroken van juni en juli 2021, geen gegevens meer verstrekt aan de bewindvoerder betreffende zijn inkomsten. Schuldenaar handelt hiermee in strijd met de op hem rustende inlichtingenplicht. De bewindvoerder is hierdoor niet in staat om de juiste afdracht (boven het vrij te laten inkomen) vast te stellen.
Schuldenaar heeft tijdens het verhoor van 7 oktober 2021 verklaard dat hijzelf de boot had verkocht en dat hij betaalbewijzen daarvan zou overleggen. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2022 verklaart schuldenaar dat niet hijzelf maar zijn vriendin eigenaar zou zijn geweest en dat de koopovereenkomst op papier zou zijn gezet. Deze verklaringen zijn met elkaar onverenigbaar en enig bewijs van de juistheid van de ene dan wel de andere verklaring is niet geleverd. Het aanbod dat alsnog te doen door het overleggen van een koopovereenkomst van zijn vriendin wordt gepasseerd omdat schuldenaar voldoende gelegenheid heeft gehad dat eerder en tijdig te doen. De verklaringen van schuldenaar zijn dan ook ongeloofwaardig en in strijd met de van de op hem rustende verplichting om juiste inlichtingen te geven aan de bewindvoerder en rechter-commissaris. Het moet er nu voor worden gehouden dat schuldenaar een boot waarvan hij het bezit had heeft verkocht en geleverd aan een derde en de opbrengst daarvan niet heeft besteed aan het betalen van zijn schuldeisers althans niet heeft afgedragen aan de bewindvoerder. De schuldeisers zijn door de handelswijze cq het nalaten van de schuldenaar benadeeld.
Meer in het algemeen toont de schuldenaar hiermee aan zich niet aan de inlichtingenplicht tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling te kunnen of willen houden.
Schuldenaar houdt zich niet aan de afdrachtsverplichting
Schuldenaar heeft vanaf aanvang regeling geen inkomsten afgedragen aan de boedel Hierdoor is een (geschatte) boedelachterstand ontstaan van € 7.439,64. De reden die schuldenaar aandraagt voor het niet verstrekken van inkomensgegevens en het betalen van de afdracht, namelijk dat hij bezig is een akkoord voor te bereiden, is geen geldige reden om zich niet aan de wettelijke verplichtingen te houden. En overigens is het voornemen van schuldenaar tot op heden onvoldoende concreet onderbouwd om dat voornemen als aannemelijk te bestempelen. De verklaring van schuldenaar voor het indienen van geanonimiseerde salarisstroken, namelijk dat hij zich bedreigd voelde door enkele schuldeisers en derhalve niet openbaar wilde maken waar hij thans werkzaam is, kan geen rechtvaardiging zijn voor het niet geven van de juiste inlichtingen aan de bewindvoerder, dat immers een wettelijke verplichting is. Dat schuldenaar door gezondheidsredenen niet in staat zou zijn om zijn inkomsten aan de boedel af te dragen is onvoldoende aannemelijk gemaakt.
Naderhand blijken van weigeringsgronden
Na toelating tot de schuldsaneringsregeling is gebleken van een weigeringsgrond die, bij beoordeling van het verzoek tot toelating, reden zou zijn geweest om het verzoek af te wijzen (overeenkomstig artikel 288 eerste en tweede lid Faillissementswet). Het betreft het aan het licht komen van feiten en omstandigheden die op het moment van toelating tot de regeling - en dus niet slechts ten tijde van indiening verzoekschrift - al bestonden maar pas tijdens de saneringsregeling bekend zijn geworden.
De rechtbank stelt vast dat schuldenaar heeft nagelaten enkele (ondernemings-) schulden te vermelden op de crediteurenlijst dat bij het verzoek om toelating was gevoegd. Ook op de toelatingszitting heeft schuldenaar verzuimd hiervan melding te maken. Het betreft een tweetal aanslagen inkomstenbelasting (2017 en 2018) van totaal € 34.788,= en een tweetal aanslagen omzetbelasting (2018 en 2020) van respectievelijk € 790,= en € 6.763,= De aanslagen omzetbelasting zijn ambtshalve door de Belastingdienst opgelegd waaruit moet worden afgeleid dat schuldenaar niet of onjuiste belastingaangifte had gedaan. Verder zijn een tweetal aanslagen gebleken vanuit de Zorgverzekeringswet (2017 en 2018) van in totaal € 5.857,=. Schuldenaar had het bestaan van deze vorderingen, waarvan hij op de hoogte was althans had kunnen en moeten zijn, uiterlijk ter toelatingszitting moeten melden.
Schuldenaar slaagt er niet in aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald blijven van deze nieuwe schulden te goeder trouw is geweest. Hij is daartoe wel in de gelegenheid geweest, tijdens en na het verhoor en ook tijdens de zitting de mondelinge behandeling op 24 januari 2022.
Voorts heeft schuldenaar onbesproken gelaten dat enkele schuldeisers al aan schuldenaar kenbaar hadden gemaakt dat zij van mening waren dat die vorderingen niet te goeder trouw zijn ontstaan. De klachten van de schuldeisers, die ten grondslag liggen aan het ontbreken van de goede trouw, zijn besproken tijdens het verhoor op 7 oktober 2021. Ten aanzien van de schulden waarover door schuldeisers wordt geklaagd slaagt de schuldenaar niet in het weerleggen van de klachten zodat hij ook ten aanzien van het ontstaan en onbetaald blijven van deze schulden niet te goeder trouw is geweest. Het ligt op de weg van schuldenaar om de verwijten te weerleggen en hij is vanaf het verhoor op 7 oktober geruime tijd in de gelegenheid geweest om de verwijten te weerleggen, maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Met de rechter-commissaris en de bewindvoerder is de rechtbank van oordeel dat, bij bekendheid met de ontbrekende vorderingen, verwijten en gang van zaken omtrent het aangaan van de geldleningen, de rechtbank het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zou hebben afgewezen.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaar niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaar, in elk geval na het verhoor door de rechter-commissaris van 7 oktober 2021, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, e en f, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen.

4..De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 3.972,12;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2022. [1]
De griffier is buiten staat dit vonnis
mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.