ECLI:NL:RBROT:2022:1431

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
10-012134-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over wederrechtelijk verblijf op containerterminal in Rotterdam onder artikel 138aa Wetboek van Strafrecht

Op 28 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wederrechtelijk verbleef op een containerterminal in de haven van Rotterdam. De zaak betreft de overtreding van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht, dat het verblijf op bepaalde logistieke terreinen strafbaar stelt. De verdachte, die op 14 januari 2022 werd aangetroffen op de ECT Delta, werd door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overwoog dat de aard en ernst van de feiten een gevangenisstraf vereisen om voldoende afschrikkend te werken. De verdachte had zich toegang verschaft tot het terrein door over toegangshekken te klimmen, wat de verdenking wekte dat hij betrokken was bij criminele activiteiten. De rechtbank benadrukte dat het ongestoord functioneren van havens van essentieel belang is voor het economisch verkeer en dat dergelijke delicten vaak in georganiseerd verband worden gepleegd. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar concludeerde dat de ernst van het feit een gevangenisstraf rechtvaardigt. De opgelegde straf is in overeenstemming met de uitgangspunten voor strafoplegging bij dit soort feiten, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de noodzaak van speciale en generale preventie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-012134-22
Datum uitspraak: 28 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in het Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

1..Inleiding

Op 1 januari 2022 is de Wet versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit (Wet van 4 november 2021, Stb. 2021, 544) gedeeltelijk in werking getreden. Onder meer is in werking getreden de strafbaarstelling van het verblijf op bepaalde logistieke terreinen zoals havens, vliegvelden en spoorwegemplacementen (artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht).
Het Openbaar Ministerie in het arrondissement Rotterdam heeft op de terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 14 februari 2022 een aantal strafzaken aangebracht, waaronder de onderhavige, die met elkaar gemeen hebben dat aan de verdachten in al die zaken wordt verweten dat zij een van de in het nieuwe artikel omschreven verboden hebben overtreden.
De zaken op deze themazitting worden door de rechtbank op zichzelf beoordeeld en in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

2..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2022.

3..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

4..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.J.V. Pols heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een gebiedsverbod voor een periode van drie jaren, met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

5..Waardering van het bewijs

Bewezenverklaring
Het tenlastegelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 januari 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam,
wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor
distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten de ECT Delta.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

Algemene overweging
De rechtbank heeft de themazitting aangegrepen om uitgangspunten te formuleren voor de strafoplegging bij bewezenverklaring van een van de in artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht omschreven strafbare feiten, waarbij de rechtbank zich heeft beperkt tot de naar aanleiding van deze zitting bewezen verklaarde feiten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de afgelopen tijd frequent personen worden aangetroffen op de besloten haventerreinen in en rond Rotterdam, die daar wederrechtelijk verblijven. Deze personen verschaffen zich doorgaans de toegang door over toegangshekken te klimmen en trachten aldaar containers open te breken om partijen waardevolle goederen of partijen voor de gezondheid schadelijke (verdovende) middelen uit deze containers te halen. Dit soort delicten wordt in de regel in georganiseerd verband gepleegd. Een verdachte, die op een haventerrein wordt aangetroffen en daarvoor geen duidelijke en verifieerbare reden wil of kan geven, wekt daarmee de verdenking dat hij zich met dergelijke criminele activiteiten inlaat.
Enerzijds heeft de rechtbank er zich rekenschap van gegeven dat havens kwetsbare infrastructurele objecten vormen, waarvan het ongestoord functioneren van essentieel belang is voor het economisch verkeer en het maatschappelijk leven. Dergelijke objecten hebben, zo blijkt, een grote aantrekkingskracht op georganiseerde vormen van criminaliteit. Handhaving, toezicht, opsporing en aanhouding vergen veel capaciteit van de toezichthouders en opsporingsdiensten alleen al vanwege de grootschalige inzet van mensen en middelen nadat (een) indringer(s) is/zijn gesignaleerd. Hieraan zijn aanzienlijke kosten verbonden, ook voor de betreffende containerbedrijven. De overslag van containers moet immers stilgelegd worden nadat (een) indringer(s) is/zijn waargenomen. Daarbij komt dat het binnendringen van containeroverslagbedrijven de nodige voorbereiding vergt. Deze terreinen zijn goed beveiligd, meestal met een hoog hek, andere vormen van permanente beveiliging inclusief een bewakingssysteem met camera’s. Een indringer moet dus de nodige moeite doen om een dergelijk haventerrein te kunnen betreden. Het op deze manier verstoren van het economisch verkeer en het maatschappelijk leven wordt door de wetgever als een ernstig strafbaar feit gezien, wat er mede toe heeft geleid dat voor dit feit voorlopige hechtenis is toegelaten.
Anderzijds heeft de rechtbank de ogen niet gesloten voor de aan artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht verbonden strafmaxima en de titel waar het artikel is opgenomen. Daar lijkt de wetgever aansluiting te hebben gezocht bij de strafbaarstelling voor het misdrijf van huis-, erf- en lokaalvredebreuk, zoals strafbaar gesteld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht.
Bedacht dient te worden dat het hier gaat om het wederrechtelijk verblijf en/of betreden onder strafverzwarende omstandigheden zoals inklimming, en niet om bewijsbare pogingen om goederen als hiervoor bedoeld uit containers te halen. Indien dergelijke pogingen te bewijzen zijn, zijn immers aanzienlijk zwaardere strafbepalingen van toepassing en gelden de daaraan gekoppelde, aanzienlijk hogere, strafbedreigingen.
Alles afwegend acht de rechtbank ten aanzien van een straftoemeting die voldoende recht doet aan de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden en waarbij een verdachte wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, zoals in casu, als uitgangspunt voor een first offender een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. Aard en concrete ernst van dit type feiten vragen om toepassing van een gevangenisstraf. De reactie moet immers voldoende afschrikkend werken voor zowel de huidige verdachte (speciale preventie) als voor anderen die, al dan niet tegen een niet onaanzienlijke geldelijke beloning en/of op verzoek van derden, overwegen om soortgelijke strafbare feiten te plegen (generale preventie).
Indien een verdachte zich de toegang heeft verschaft tot die besloten plaats door middel van inklimming, wordt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden geacht.
Indien het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen, wordt het uitgangspunt met een derde verhoogd.
Specifiek voor de onderhavige zaak overweegt de rechtbank als volgt.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft tegen de wil van de rechthebbende verbleven op een in een haven in Rotterdam gelegen containerterminal, een besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de eerder in dit vonnis geformuleerde uitgangspunten. Van strafmatigende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudend een gebiedsverbod voor de door de officier van justitie genoemde havengebieden niet opportuun. Het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen en zich toegang verschaffen tot die besloten plaats is immers al strafbaar op grond van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. De door de officier van justitie gevorderde maatregel voegt daar niets aan toe.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Mrs. Damen en Freese zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 januari 2022 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam,
wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor
distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten de ECT Delta.