Op 28 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wederrechtelijk verbleef op een containerterminal in de haven van Rotterdam. De zaak betreft de overtreding van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht, dat het verblijf op bepaalde logistieke terreinen strafbaar stelt. De verdachte, die op 14 januari 2022 werd aangetroffen op de ECT Delta, werd door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank overwoog dat de aard en ernst van de feiten een gevangenisstraf vereisen om voldoende afschrikkend te werken. De verdachte had zich toegang verschaft tot het terrein door over toegangshekken te klimmen, wat de verdenking wekte dat hij betrokken was bij criminele activiteiten. De rechtbank benadrukte dat het ongestoord functioneren van havens van essentieel belang is voor het economisch verkeer en dat dergelijke delicten vaak in georganiseerd verband worden gepleegd. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar concludeerde dat de ernst van het feit een gevangenisstraf rechtvaardigt. De opgelegde straf is in overeenstemming met de uitgangspunten voor strafoplegging bij dit soort feiten, waarbij de rechtbank ook rekening hield met de noodzaak van speciale en generale preventie.