ECLI:NL:RBROT:2022:1430

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
10-013937-22 en 10-197003-21 (gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de toepassing van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht in een strafzaak betreffende wederrechtelijk verblijf op een containerterminal en bezit van heroïne

Op 28 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met een ander wederrechtelijk op een containerterminal in de haven van Rotterdam bevond. De verdachte was over het hek geklommen en had zich toegang verschaft tot een besloten terrein voor distributie, opslag en/of overslag van goederen. Daarnaast had de verdachte op een andere datum een hoeveelheid heroïne voor eigen gebruik in bezit gehad. De rechtbank oordeelde dat de aard en ernst van de feiten een gevangenisstraf vereisen om voldoende afschrikking te waarborgen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 175 dagen. De rechtbank overwoog dat het nieuwe artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht, dat het verblijf op bepaalde logistieke terreinen strafbaar stelt, van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan wederrechtelijk verblijf en het bezit van heroïne, en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet wettig en overtuigend bewezen waren. De rechtbank legde ook een verbeurdverklaring op voor een in beslag genomen rugzak en bepaalde dat de verdachte zijn telefoon terugkreeg. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10-013937-22 en 10-197003-21 (gevoegd)
Datum uitspraak: 28 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1..Inleiding

Op 1 januari 2022 is de Wet versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit (Wet van 4 november 2021, Stb. 2021, 544) gedeeltelijk in werking getreden. Onder meer is in werking getreden de strafbaarstelling van het verblijf op bepaalde logistieke terreinen zoals havens, vliegvelden en spoorwegemplacementen (artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht).
Het Openbaar Ministerie in het arrondissement Rotterdam heeft op de terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 14 februari 2022 een aantal strafzaken aangebracht, waaronder de onderhavige, die met elkaar gemeen hebben dat aan de verdachten in al die zaken wordt verweten dat zij een van de in het nieuwe artikel omschreven verboden hebben overtreden.
De zaken op deze themazitting worden door de rechtbank op zichzelf beoordeeld en in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

2..Voeging

De rechtbank beveelt de voeging van de tegen de verdachte afzonderlijk aangebrachte zaken, omdat voeging in het belang van het onderzoek is.

3..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2022.

4..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

5..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.J.V. Pols heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een gebiedsverbod voor een periode van drie jaren, met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
  • verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen rugzak, met inhoud;
  • teruggave aan de verdachte van een inbeslaggenomen telefoon.

6..Waardering van het bewijs

Medeplegen
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 10-013937-22 ten laste gelegde ‘medeplegen’. Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Het enkele feit dat zij zich beiden op het besloten terrein bevonden en in de buurt van elkaar zijn aangehouden, is onvoldoende om van een dergelijke samenwerking te kunnen spreken.
Beoordeling
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 januari 2022 omstreeks 23.30 uur wordt door de beveiliging van de APMT containerterminal in Rotterdam gezien dat twee mannen zich onbevoegd de toegang verschaffen tot het haventerrein door over het hek te klimmen. Een van de beveiligers ziet dat de twee mannen zich hebben verschanst tussen de containers aan de zijde van het container stack nummer 30. Kort hierop wordt gezien dat de twee mannen wegrennen in de richting van stack nummer 29, de stack nummers 28, 27, 26, 25 en 24 over rennen en zich vervolgens verschansen in stack nummer 23. Daar worden de twee mannen uiteindelijk in een container aangehouden.
Voor de rechtbank staat daarmee vast dat de mannen, onder wie de verdachte, dezelfde handelingen hebben verricht en steeds in elkaars nabijheid hebben verkeerd. Volgens de Memorie van Toelichting bij voormelde wet is er sprake van handelingen door twee of meer verenigde personen, zodra er feitelijk en opzettelijk wordt samengewerkt. Die conclusie trekt de rechtbank op basis van de hiervoor kort beschreven waarnemingen door verbalisanten van gedragingen van de twee verdachten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van ‘medeplegen’ in de zin van artikel 138aa, derde lid aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde toegang verschaffen tot een container door middel van inklimming niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte samen met een ander zich de toegang heeft verschaft tot een in een haven besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen door middel van inklimming en daar wederrechtelijk heeft verbleven.
Verdachte is in vereniging met een ander over een hek geklommen om het (ook anderszins beveiligde) achterliggende terrein te kunnen betreden. Naar uiterlijke verschijningsvorm is een dergelijke vorm van omheining onmiskenbaar bedoeld om aan onbevoegde derden duidelijk te maken dat het betreden van het achterliggende terrein wederrechtelijk is. Dit moet ook voor de verdachte duidelijk zijn geweest. Bijzondere omstandigheden die dit voor deze verdachte anders zouden maken zijn niet (onderbouwd) gesteld of anderszins aannemelijk geworden.
De tenlastelegging ziet, met name door de woorden na “in elk geval”, steeds op het zich de toegang verschaffen tot, kort gezegd, een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen en ook op het daar wederrechtelijk verblijven. Dit volgt tevens uit de inhoud van het dossier, zoals besproken op zitting.
Het onder parketnummer 10-197003-21 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-013937-22 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10-197003-21 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
(parketnummer 10-013937-22)
hij in de periode van 16 januari 2022 tot en met 17 januari 2022 te
Maasvlakte Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, zich de toegang heeft verschaft tot een in een haven gelegen besloten plaats
voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein
van APMT containerterminal door middel van inklimming en
wederrechtelijk op die besloten plaats heeft verbleven;
(parketnummer 10-197003-21)
hij op 23 juli 2021 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 4,2 gram, van een
materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
(parketnummer 10-013937-22)
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl hij zich de toegang heeft verschaft tot die plaats door middel van inklimming, en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
(parketnummer 10-197003-21)
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

9..Motivering straf

Algemene overweging
De rechtbank heeft de themazitting aangegrepen om uitgangspunten te formuleren voor de strafoplegging bij bewezenverklaring van een van de in artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht omschreven strafbare feiten, waarbij de rechtbank zich heeft beperkt tot de naar aanleiding van deze zitting bewezen verklaarde feiten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de afgelopen tijd frequent personen worden aangetroffen op de besloten haventerreinen in en rond Rotterdam, die daar wederrechtelijk verblijven. Deze personen verschaffen zich doorgaans de toegang door over toegangshekken te klimmen en trachten aldaar containers open te breken om partijen waardevolle goederen of partijen voor de gezondheid schadelijke (verdovende) middelen uit deze containers te halen. Dit soort delicten wordt in de regel in georganiseerd verband gepleegd. Een verdachte, die op een haventerrein wordt aangetroffen en daarvoor geen duidelijke en verifieerbare reden wil of kan geven, wekt daarmee de verdenking dat hij zich met dergelijke criminele activiteiten inlaat.
Enerzijds heeft de rechtbank er zich rekenschap van gegeven dat havens kwetsbare infrastructurele objecten vormen, waarvan het ongestoord functioneren van essentieel belang is voor het economisch verkeer en het maatschappelijk leven. Dergelijke objecten hebben, zo blijkt, een grote aantrekkingskracht op georganiseerde vormen van criminaliteit. Handhaving, toezicht, opsporing en aanhouding vergen veel capaciteit van de toezichthouders en opsporingsdiensten alleen al vanwege de grootschalige inzet van mensen en middelen nadat (een) indringer(s) is/zijn gesignaleerd. Hieraan zijn aanzienlijke kosten verbonden, ook voor de betreffende containerbedrijven. De overslag van containers moet immers stilgelegd worden nadat (een) indringer(s) is/zijn waargenomen. Daarbij komt dat het binnendringen van containeroverslagbedrijven de nodige voorbereiding vergt. Deze terreinen zijn goed beveiligd, meestal met een hoog hek, andere vormen van permanente beveiliging inclusief een bewakingssysteem met camera’s. Een indringer moet dus de nodige moeite doen om een dergelijk haventerrein te kunnen betreden. Het op deze manier verstoren van het economisch verkeer en het maatschappelijk leven wordt door de wetgever als een ernstig strafbaar feit gezien, wat er mede toe heeft geleid dat voor dit feit voorlopige hechtenis is toegelaten.
Anderzijds heeft de rechtbank de ogen niet gesloten voor de aan artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht verbonden strafmaxima en de titel waar het artikel is opgenomen. Daar lijkt de wetgever aansluiting te hebben gezocht bij de strafbaarstelling voor het misdrijf van huis-, erf- en lokaalvredebreuk, zoals strafbaar gesteld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht.
Bedacht dient te worden dat het hier gaat om het wederrechtelijk verblijf en/of betreden onder strafverzwarende omstandigheden zoals inklimming, en niet om bewijsbare pogingen om goederen als hiervoor bedoeld uit containers te halen. Indien dergelijke pogingen te bewijzen zijn, zijn immers aanzienlijk zwaardere strafbepalingen van toepassing en gelden de daaraan gekoppelde, aanzienlijk hogere, strafbedreigingen.
Alles afwegend acht de rechtbank ten aanzien van een straftoemeting die voldoende recht doet aan de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden en waarbij een verdachte wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, zoals in casu, als uitgangspunt voor een first offender een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. Aard en concrete ernst van dit type feiten vragen om toepassing van een gevangenisstraf. De reactie moet immers voldoende afschrikkend werken voor zowel de huidige verdachte (speciale preventie) als voor anderen die, al dan niet tegen een niet onaanzienlijke geldelijke beloning en/of op verzoek van derden, overwegen om soortgelijke strafbare feiten te plegen (generale preventie).
Indien een verdachte zich de toegang heeft verschaft tot die besloten plaats door middel van inklimming, wordt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden geacht.
Indien het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen, wordt het uitgangspunt met een derde verhoogd.
Specifiek voor de onderhavige zaak overweegt de rechtbank als volgt.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander wederrechtelijk verbleven op een in een haven in Rotterdam gelegen containerterminal, een besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, nadat zij zich de toegang tot die plaats hadden verschaft door middel van inklimming. Daarnaast heeft de verdachte een hoeveelheid heroïne voor eigen gebruik in bezit gehad.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Antes van 18 januari 2022, dat ter gelegenheid van de voorgeleiding van de verdachte bij de rechter-commissaris is opgemaakt. In het rapport wordt onder meer gerelateerd dat conform afspraak met het Openbaar Ministerie omtrent uithalers negatief wordt geadviseerd over schorsing van de voorlopige hechtenis. Indien de rechter toch besluit tot schorsing, dan wordt een aantal voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank wil nadrukkelijk opmerken dat van de reclassering wordt verwacht dat door de reclassering op basis van de eigen deskundigheid en zonder voorafgaande inhoudelijke afspraken een adviesrapport wordt uitgebracht, waarin onder andere de visie van de reclassering op de gebeurtenissen, omstandigheden van de verdachte, een risicoanalyse en, indien mogelijk en/of aan de orde, een advies om herhaling te voorkomen worden beschreven.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de eerder in dit vonnis geformuleerde uitgangspunten en voor wat betreft het feit met parketnummer 10-197003-21 de straffen die in de regel voor het bezit van verdovende middelen worden opgelegd. Van strafmatigende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudend een gebiedsverbod voor de door de officier van justitie genoemde havengebieden niet opportuun. Het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen en zich toegang verschaffen tot die besloten plaats is immers al strafbaar op grond van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. De door de officier van justitie gevorderde maatregel voegt daar niets aan toe.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

10..In beslag genomen voorwerpen

Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de onder de verdachte in beslag genomen telefoon en rugzak met inhoud aan hem terug te geven.
Beoordeling
De in beslag genomen rugzak met inhoud zal worden verbeurd verklaard.
Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe.
Het onder parketnummer 10-013937-22 bewezen feit is met betrekking tot deze voorwerpen begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, omdat dit voorwerp toebehoort aan de verdachte en niet voldoet aan de criteria voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 175 (honderdvijfenzeventig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het feit met parketnummer 10-013937-22:
rugzak, kleur groen, merk Quechua (goednummer [beslagnummer 1] );
1 schroevendraaier, kleur blauw (goednummer [beslagnummer 2] );
1 accutol met dopsleutel 13mm (goednummer [beslagnummer 3] );
1 ratelsleutel, kleur blauw (goednummer [beslagnummer 4] );
-gelast de teruggave aan verdachte van:
1 telefoon, merk Oppo (goednummer [beslagnummer 5] ).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Mrs. Damen en Freese zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(parketnummer 10-013937-22)
hij in of omstreeks de periode van 16 januari 2022 tot en met 17 januari 2022 te
Maasvlakte Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen zich de toegang heeft verschaft tot een in een haven gelegen besloten plaats
voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein
van APMT containerterminal door middel van inklimming waarbij hij, verdachte,
zich al dan niet met zijn mededader(s) op die besloten plaats vervolgens de toegang
heeft verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de
distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container (met nummer
[containernummer] ) door middel van braak, verbreking en/of inklimming in elk geval
wederrechtelijk op die besloten plaats heeft verbleven;
(parketnummer 10-197003-21)
hij op of omstreeks 23 juli 2021 te Rotterdam
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 4,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van
die wet.