ECLI:NL:RBROT:2022:1429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
10-013955-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk verblijf op een containerterminal in Rotterdam met toepassing van artikel 138aa Wetboek van Strafrecht

Op 28 februari 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een ander wederrechtelijk verbleef op een containerterminal in de haven van Rotterdam. De zaak betreft de overtreding van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht, dat het verblijf op bepaalde logistieke terreinen strafbaar stelt. De verdachte en zijn mededader klommen over een hek en werden door beveiliging op heterdaad betrapt. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van 'medeplegen' en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het wederrechtelijk verblijven op het terrein. De officier van justitie had een gevangenisstraf van tien maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 160 dagen op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van afschrikking. De verdachte werd ook vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, omdat het bewijs voor het verkrijgen van toegang tot de container niet overtuigend was. De rechtbank weigerde de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat de verdachte bereid was samen te werken met de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-013955-22
VI-nummer: 99/000425-39
Datum uitspraak: 28 februari 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] ) [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penintentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. J.T. Brassé, advocaat te Amsterdam.

1..Inleiding

Op 1 januari 2022 is de Wet versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit (Wet van 4 november 2021, Stb. 2021, 544) gedeeltelijk in werking getreden. Onder meer is in werking getreden de strafbaarstelling van het verblijf op bepaalde logistieke terreinen zoals havens, vliegvelden en spoorwegemplacementen (artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht).
Het Openbaar Ministerie in het arrondissement Rotterdam heeft op de terechtzitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 14 februari 2022 een aantal strafzaken aangebracht, waaronder de onderhavige, die met elkaar gemeen hebben dat aan de verdachten in al die zaken wordt verweten dat zij een van de in het nieuwe artikel omschreven verboden hebben overtreden.
De zaken op deze themazitting worden door de rechtbank op zichzelf beoordeeld en in elke zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

2..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2022.

3..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

4..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.J.V. Pols heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel, te weten een gebiedsverbod voor een periode van drie jaren, met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
  • verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen rugzak, met inhoud;
  • teruggave aan de verdachte van een inbeslaggenomen telefoon;
  • gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met VI-nummer 99-000425-39, voor een periode van honderdtwintig dagen.

5..Waardering van het bewijs

Medeplegen
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde ‘medeplegen’. Daartoe is aangevoerd dat het bewijs ontbreekt dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan zich de toegang verschaffen tot het terrein door een ander.
Beoordeling
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 16 januari 2022 omstreeks 23.30 uur wordt door de beveiliging van de APMT containerterminal in Rotterdam gezien dat twee mannen zich onbevoegd de toegang verschaffen tot het haventerrein door over het hek te klimmen. Een van de beveiligers ziet dat de twee mannen zich hebben verschanst tussen de containers aan de zijde van het container stack nummer 30. Kort hierop wordt gezien dat de twee mannen wegrennen in de richting van stack nummer 29, de stack nummers 28, 27, 26, 25 en 24 over rennen en zich vervolgens verschansen in stack nummer 23. Daar worden de twee mannen uiteindelijk in een container aangehouden.
Voor de rechtbank staat daarmee vast dat de mannen, onder wie de verdachte, dezelfde handelingen hebben verricht en steeds in elkaars nabijheid hebben verkeerd. Volgens de Memorie van Toelichting bij voormelde wet is er sprake van handelingen door twee of meer verenigde personen, zodra er feitelijk en opzettelijk wordt samengewerkt. Die conclusie trekt de rechtbank op basis van de hiervoor kort beschreven waarnemingen door verbalisanten van gedragingen van de twee verdachten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van ‘medeplegen’ in de zin van artikel 138aa, derde lid aanhef en onder b van het Wetboek van Strafrecht.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde toegang verschaffen tot een container door middel van inklimming niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte samen met een ander zich de toegang heeft verschaft tot een in een haven besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen door middel van inklimming en daar wederrechtelijk heeft verbleven.
Verdachte is in vereniging met een ander over een hek geklommen om het (ook anderszins beveiligde) achterliggende terrein te kunnen betreden. Naar uiterlijke verschijningsvorm is een dergelijke vorm van omheining onmiskenbaar bedoeld om aan onbevoegde derden duidelijk te maken dat het betreden van het achterliggende terrein wederrechtelijk is. Dit moet ook voor de verdachte duidelijk zijn geweest. Bijzondere omstandigheden die dit voor deze verdachte anders zouden maken zijn niet (onderbouwd) gesteld of anderszins aannemelijk geworden.
De tenlastelegging ziet, met name door de woorden na “in elk geval”, steeds op het zich de toegang verschaffen tot, kort gezegd, een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen en ook op het daar wederrechtelijk verblijven. Dit volgt tevens uit de inhoud van het dossier, zoals besproken op zitting. Dat dit zo ook is begrepen door de verdediging blijkt uit het ter zake gevoerde verweer.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 16 januari 2022 tot en met 17 januari 2022 te
Maasvlakte Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, zich de toegang heeft verschaft tot een in een haven gelegen besloten plaats
voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein
van APMT containerterminal door middel van inklimming en wederrechtelijk op die besloten plaats heeft verbleven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, terwijl hij zich de toegang heeft verschaft tot die plaats door middel van inklimming en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

Algemene overweging
De rechtbank heeft de themazitting aangegrepen om uitgangspunten te formuleren voor de strafoplegging bij bewezenverklaring van een van de in artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht omschreven strafbare feiten, waarbij de rechtbank zich heeft beperkt tot de naar aanleiding van deze zitting bewezen verklaarde feiten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de afgelopen tijd frequent personen worden aangetroffen op de besloten haventerreinen in en rond Rotterdam, die daar wederrechtelijk verblijven. Deze personen verschaffen zich doorgaans de toegang door over toegangshekken te klimmen en trachten aldaar containers open te breken om partijen waardevolle goederen of partijen voor de gezondheid schadelijke (verdovende) middelen uit deze containers te halen. Dit soort delicten wordt in de regel in georganiseerd verband gepleegd. Een verdachte, die op een haventerrein wordt aangetroffen en daarvoor geen duidelijke en verifieerbare reden wil of kan geven, wekt daarmee de verdenking dat hij zich met dergelijke criminele activiteiten inlaat.
Enerzijds heeft de rechtbank er zich rekenschap van gegeven dat havens kwetsbare infrastructurele objecten vormen, waarvan het ongestoord functioneren van essentieel belang is voor het economisch verkeer en het maatschappelijk leven. Dergelijke objecten hebben, zo blijkt, een grote aantrekkingskracht op georganiseerde vormen van criminaliteit. Handhaving, toezicht, opsporing en aanhouding vergen veel capaciteit van de toezichthouders en opsporingsdiensten alleen al vanwege de grootschalige inzet van mensen en middelen nadat (een) indringer(s) is/zijn gesignaleerd. Hieraan zijn aanzienlijke kosten verbonden, ook voor de betreffende containerbedrijven. De overslag van containers moet immers stilgelegd worden nadat (een) indringer(s) is/zijn waargenomen. Daarbij komt dat het binnendringen van containeroverslagbedrijven de nodige voorbereiding vergt. Deze terreinen zijn goed beveiligd, meestal met een hoog hek, andere vormen van permanente beveiliging inclusief een bewakingssysteem met camera’s. Een indringer moet dus de nodige moeite doen om een dergelijk haventerrein te kunnen betreden. Het op deze manier verstoren van het economisch verkeer en het maatschappelijk leven wordt door de wetgever als een ernstig strafbaar feit gezien, wat er mede toe heeft geleid dat voor dit feit voorlopige hechtenis is toegelaten.
Anderzijds heeft de rechtbank de ogen niet gesloten voor de aan artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht verbonden strafmaxima en de titel waar het artikel is opgenomen. Daar lijkt de wetgever aansluiting te hebben gezocht bij de strafbaarstelling voor het misdrijf van huis-, erf- en lokaalvredebreuk, zoals strafbaar gesteld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht.
Bedacht dient te worden dat het hier gaat om het wederrechtelijk verblijf en/of betreden onder strafverzwarende omstandigheden zoals inklimming, en niet om bewijsbare pogingen om goederen als hiervoor bedoeld uit containers te halen. Indien dergelijke pogingen te bewijzen zijn, zijn immers aanzienlijk zwaardere strafbepalingen van toepassing en gelden de daaraan gekoppelde, aanzienlijk hogere, strafbedreigingen.
Alles afwegend acht de rechtbank ten aanzien van een straftoemeting die voldoende recht doet aan de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden en waarbij een verdachte wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, zoals in casu, als uitgangspunt voor een first offender een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. Aard en concrete ernst van dit type feiten vragen om toepassing van een gevangenisstraf. De reactie moet immers voldoende afschrikkend werken voor zowel de huidige verdachte (speciale preventie) als voor anderen die, al dan niet tegen een niet onaanzienlijke geldelijke beloning en/of op verzoek van derden, overwegen om soortgelijke strafbare feiten te plegen (generale preventie).
Indien een verdachte zich de toegang heeft verschaft tot die besloten plaats door middel van inklimming, wordt als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden passend en geboden geacht.
Indien het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen, wordt het uitgangspunt met een derde verhoogd.
Specifiek voor de onderhavige zaak overweegt de rechtbank als volgt.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander wederrechtelijk verbleven op een in een haven in Rotterdam gelegen containerterminal, een besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, nadat zij zich de toegang tot die plaats hadden verschaft door middel van inklimming.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 februari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Antes van 18 januari 2022, dat ter gelegenheid van de voorgeleiding van de verdachte bij de rechter-commissaris is opgemaakt. In het rapport wordt onder meer gerelateerd dat conform afspraak met het Openbaar Ministerie omtrent uithalers negatief wordt geadviseerd over schorsing van de voorlopige hechtenis. Indien de rechter toch besluit tot schorsing, dan wordt een aantal voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank wil nadrukkelijk opmerken dat van de reclassering wordt verwacht dat door de reclassering op basis van de eigen deskundigheid en zonder voorafgaande inhoudelijke afspraken een adviesrapport wordt uitgebracht, waarin onder andere de visie van de reclassering op de gebeurtenissen, omstandigheden van de verdachte, een risicoanalyse en, indien mogelijk en/of aan de orde, een advies om herhaling te voorkomen worden beschreven.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar de eerder in dit vonnis geformuleerde uitgangspunten. Van strafmatigende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudend een gebiedsverbod voor de door de officier van justitie genoemde havengebieden niet opportuun. Het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen en zich toegang verschaffen tot die besloten plaats is immers al strafbaar op grond van artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. De door de officier van justitie gevorderde maatregel voegt daar niets aan toe.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..In beslag genomen voorwerpen

Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de onder de verdachte in beslag genomen telefoon en rugzak met inhoud aan hem terug te geven.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, omdat deze voorwerpen toebehoren aan de verdachte en niet voldoen aan de criteria voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.

10..Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij vonnis van 19 juli 2018 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Bij besluit van 29 oktober 2020 is bepaald dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zou ingaan op 19 oktober 2020, met een proeftijd van 608 dagen, onder de daaraan verbonden voorwaarden. De verdachte is op 9 november 2020 feitelijk in vrijheid gesteld.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 8 februari 2022. De toezichthouder van de reclassering heeft de bevindingen in het verslag op de terechtzitting toegelicht. Uit het verslag en de toelichting van de toezichthouder is genoegzaam gebleken dat de reclassering mogelijkheden ziet om met de verdachte aan de slag te blijven. De verdachte heeft de rechtbank ervan overtuigd dat hij bereid is hieraan mee te werken en alle voorwaarden na te leven die de reclassering nodig vindt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte er niet bij is gebaat het door de reclassering ingezette traject te onderbreken, anders dan bij dit vonnis op te leggen gevangenisstraf voor overtreding van artikel 138aa Wetboek van Strafrecht.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afwijzen.

11..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht.

12..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
gelast de teruggave aan verdachte van:
1. rugzak, kleur zwart met blauw, inhoudend flesjes water (goednummer [beslagnummer 1] )
1. telefoon, merk Oppo, kleur zwart (goednummer [beslagnummer 2] );
wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Mrs. Damen en Freese zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 16 januari 2022 tot en met 17 januari 2022 te
Maasvlakte Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen zich de toegang heeft verschaft tot een in een haven gelegen besloten plaats
voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het besloten terrein
van APMT containerterminal door middel van inklimming waarbij hij, verdachte,
zich al dan niet met zijn mededader(s) op die besloten plaats vervolgens de toegang
heeft verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de
distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container (met nummer
[containernummer] ) door middel van braak, verbreking en/of inklimming in elk geval
wederrechtelijk op die besloten plaats heeft verbleven.